Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
18 april 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam, dat op 20 juli 2015 werd gewezen in de strafzaak met nummer 23/002033-14. De verdachte, geboren in 1986, heeft cassatie ingesteld tegen het eerdergenoemde arrest. De advocaat van de verdachte, B.P. de Boer, heeft een middel van cassatie voorgesteld, dat aan het arrest is gehecht. De Advocaat-Generaal, F.W. Bleichrodt, heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft op 18 april 2017 het beroep verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft.
De uitspraak is gedaan door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en Y. Buruma, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De zaak betreft de diefstal van elektriciteit ten behoeve van een hennepkwekerij, waarbij de vraag aan de orde is of de bevindingen van een fraudespecialist van de energiemaatschappij voldoende steun vinden in ander gebezigd bewijsmateriaal.