Uitspraak
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof 's-Hertogenboschvan 29 september 2016, nr. 10/00831bis, betreffende een verzoek tot vergoeding van immateriële schade.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 mei 2017 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] B.V. tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 29 september 2016, nr. 10/00831bis, betreffende een verzoek tot vergoeding van immateriële schade. De zaak kwam aan de Hoge Raad omdat de griffier van de Hoge Raad de belanghebbende had gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken had gesteld voor de betaling. De belanghebbende heeft echter het griffierecht niet voldaan en heeft ook geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te verklaren waarom de betaling niet tijdig had plaatsgevonden.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het beroep in cassatie op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Dit betekent dat de Hoge Raad de zaak niet inhoudelijk heeft behandeld, omdat de belanghebbende niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep in cassatie heeft voldaan. De Hoge Raad heeft ook geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten, wat betekent dat de kosten van de procedure niet aan de belanghebbende worden opgelegd.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van het tijdig voldoen aan proceskosten en griffierechten in het kader van cassatieprocedures. Het niet voldoen aan deze verplichtingen kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het beroep, zoals in deze zaak is gebeurd. De beslissing is openbaar uitgesproken, waarbij de vice-president en de raadsheren aanwezig waren.