ECLI:NL:HR:2017:867

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 mei 2017
Publicatiedatum
12 mei 2017
Zaaknummer
16/02182
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van overeenkomsten gesloten door onder bewind gestelde op grond van misbruik van omstandigheden

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 mei 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij de bewindvoerders van [betrokkene 1] vorderden om de overeenkomsten die [betrokkene 1] met [eisers] had gesloten te vernietigen op grond van misbruik van omstandigheden. De bewindvoerders stelden dat [eisers] wisten of hadden moeten begrijpen dat [betrokkene 1], die lijdt aan het Sturge-Webersyndroom, niet in staat was om zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. De rechtbank had de vordering van de bewindvoerders toegewezen, maar het gerechtshof Amsterdam had dit vonnis bekrachtigd. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de geestestoestand van [betrokkene 1] al bij de eerste transactie in 2006 voor [eisers] kenbaar was of had moeten zijn. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling.

De zaak betreft de vraag of de bewindvoerders terecht de vernietiging van de overeenkomsten hebben gevorderd en of [eisers] zich bewust waren van de abnormale geestestoestand van [betrokkene 1]. De Hoge Raad concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat [eisers] op de hoogte waren van de geestelijke toestand van [betrokkene 1] bij het aangaan van de overeenkomsten. De Hoge Raad heeft de bewindvoerders in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, tot op deze uitspraak begroot op € 500,26 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.

Uitspraak

12 mei 2017
Eerste Kamer
16/02182
TT/AR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiseres 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
2. [eiser 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
EISERS tot cassatie,
advocaten: mr. A.H. Vermeulen en mr. A.H.H. Conradi-Vermeulen,
t e g e n
1. [verweerder 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
2. [verweerster 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
beiden in hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [betrokkene 1] ,
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres 1] en [eiser 2] , en gezamenlijk als [eisers] , respectievelijk de bewindvoerders.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak C/13/537698 / HA ZA 13-273 van de rechtbank Amsterdam van 8 mei 2013 en 10 november 2014;
b. de arresten in de zaak 200.157.110/01 van het gerechtshof Amsterdam van 17 maart 2015 en 19 januari 2016.
De arresten van het hof zijn aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof van 19 januari 2016 hebben [eisers] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de bewindvoerders is verstek verleend.
De zaak is voor [eisers] toegelicht door hun advocaat.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot vernietiging en verwijzing.
De advocaat van [eisers] heeft bij brief van 9 februari 2017 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [eiseres 1] is in het handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven als de eigenaar van een eenmanszaak onder de naam [A] . De activiteiten van [A] worden in het handelsregister omschreven als winkel in optische artikelen en audio- en videoapparatuur, kleinhandel in telescopen (sterrenkijkers), CCD-camera’s en aanverwante accessoires en audioapparatuur.
(ii) [eiser 2] is de levenspartner van [eiseres 1] en degene die de onderneming [A] feitelijk drijft.
(iii) [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) lijdt sedert zijn geboorte aan het Sturge-Webersyndroom. Dit syndroom wordt in zijn geval uiterlijk gekenmerkt door een wijnvlek. Daarnaast heeft het syndroom bij hem geleid tot cognitieve, visuele en motorische beperkingen.
(iv) Bij beschikking van de kantonrechter van 15 maart 2013 zijn de goederen van [betrokkene 1] onder bewind gesteld, met benoeming van de bewindvoerders als zodanig. De beschikking houdt onder meer in dat aannemelijk is geworden dat [betrokkene 1] “als gevolg van zijn lichamelijke en/of geestelijke toestand niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen.”
(v) [betrokkene 1] is geïnteresseerd in sterrenkunde.
(vi) Tussen 11 augustus 2006 en 14 januari 2010 heeft [A] aan [betrokkene 1] ten minste 23 facturen gestuurd die onder meer betrekking hebben op (aanbetalingen voor) de levering van een sterrenwacht, astronomische en computerapparatuur en accessoires, tot een bedrag van € 213.938,08.
(vii) Vanaf april 2006 heeft [betrokkene 1] blijkens de overgelegde en in zoverre niet betwiste bankafschriften per bankoverschrijving of pinbetaling bedragen betaald aan [A] tot in ieder geval € 228.445,--. Daarnaast heeft hij naar onbetwist vaststaat in ieder geval € 7.030,-- in contanten aan [A] betaald.
3.2.1
In dit geding vorderen de bewindvoerders onder meer vernietiging van de door [betrokkene 1] met [eisers] gesloten overeenkomst op grond van misbruik van omstandigheden. Zij hebben daartoe aangevoerd, kort gezegd, dat [eisers] wisten of hadden moeten begrijpen dat [betrokkene 1] onder meer door zijn abnormale geestelijke toestand werd bewogen tot het aangaan van de overeenkomst. De rechtbank heeft deze vordering toegewezen.
3.2.2
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en heeft daartoe, samengevat en onder verwijzing naar art. 3:44 lid 4 BW, het volgende overwogen.
[eisers] hebben gesteld dat uit de door de bewindvoerders overgelegde stukken niet kan blijken van een abnormale geestestoestand van [betrokkene 1] in de vorm van een ziekte die zijn beoordelingsvermogen aantast. Het hof verwerpt die stelling en komt tot de conclusie dat [betrokkene 1] onvoldoende in staat is om alle gevolgen van zijn handelen te onderkennen. (rov. 6.4.1)
Er bestaat causaal verband tussen de bijzondere geestestoestand van [betrokkene 1] en het aankopen van een sterrenwacht en verdere (rand)apparatuur. Gezien de aard, de omvang en het tempo van de investeringen is er een wanverhouding ontstaan tussen de bij [betrokkene 1] veronderstelde kennis en kunde enerzijds en de verregaande technische mogelijkheden van deze apparatuur en de daaraan verbonden kosten anderzijds. Deze kan alleen maar verklaard worden door een gebrek aan voldoende besef van de reikwijdte van zijn handelen. (rov. 6.4.2)
[eisers] hebben betwist dat de bijzondere geestestoestand van [betrokkene 1] voor hen kenbaar was. Het hof stelt vast dat [betrokkene 1] in een relatief korte periode van oktober 2006 tot en met januari 2010 een grote hoeveelheid astronomische instrumenten heeft gekocht en daartoe ten minste een bedrag van € 235.475,-- heeft betaald. [eisers] hadden in het licht van dit exuberante koopgedrag waarmee zij in de loop der jaren werden geconfronteerd, [betrokkene 1] ervan dienen te weerhouden om zulke grote hoeveelheden apparatuur aan te kopen. (rov. 6.4.3)
Voor zover de grieven zijn gericht op de vernietiging van de overeenkomsten tussen [betrokkene 1] en [eisers] , falen zij. (rov. 6.4.4)
3.3.1
Onderdeel 2 is gericht tegen de hiervoor weergegeven rov. 6.4.1-6.4.3. Onderdeel 2.1 klaagt dat het oordeel van het hof impliceert dat al bij de eerste transactie in augustus 2006 voor [eisers] kenbaar was dat [betrokkene 1] lijdt aan een ziekte die zijn beoordelingsvermogen aantast. Volgens het onderdeel vindt dit oordeel geen steun in de gedingstukken omdat de bewindvoerders daaromtrent niets hebben gesteld. Onderdeel 2.2 betoogt dat het oordeel van het hof onbegrijpelijk is omdat het hof niet heeft gemotiveerd waarom al vanaf de eerste transactie voor [eisers] kenbaar had moeten zijn dat [betrokkene 1] lijdt aan bedoelde ziekte.
3.3.2
De onderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Bij de beoordeling ervan wordt vooropgesteld dat [eisers] in hoger beroep hebben aangevoerd dat niet sprake was van één overeenkomst, maar van een hoofdovereenkomst en één of meer vervolgovereenkomsten (rov. 6.3). Ook het hof is blijkens rov. 6.4.4 ervan uitgegaan dat tussen [betrokkene 1] en [eisers] meer dan één overeenkomst is gesloten. Het oordeel van het hof dat de gevorderde vernietiging toewijsbaar is ten aanzien van alle overeenkomsten tussen [betrokkene 1] en [eisers] , impliceert dat het hof van oordeel is dat de geestestoestand van [betrokkene 1] reeds bij het aangaan van de eerste overeenkomst in 2006 voor [eisers] kenbaar was of had moeten zijn. Zonder nadere motivering is echter niet duidelijk waarom die geestestoestand reeds op dat moment voor [eisers] kenbaar was of had moeten zijn. De onderdelen slagen derhalve.
3.4
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 19 januari 2016;
verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt de bewindvoerders in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eisers] begroot op € 500,26 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, T.H. Tanja-van den Broek en C.E. du Perron, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
12 mei 2017.