Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
12 mei 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 mei 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij de bewindvoerders van [betrokkene 1] vorderden om de overeenkomsten die [betrokkene 1] met [eisers] had gesloten te vernietigen op grond van misbruik van omstandigheden. De bewindvoerders stelden dat [eisers] wisten of hadden moeten begrijpen dat [betrokkene 1], die lijdt aan het Sturge-Webersyndroom, niet in staat was om zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. De rechtbank had de vordering van de bewindvoerders toegewezen, maar het gerechtshof Amsterdam had dit vonnis bekrachtigd. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de geestestoestand van [betrokkene 1] al bij de eerste transactie in 2006 voor [eisers] kenbaar was of had moeten zijn. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling.
De zaak betreft de vraag of de bewindvoerders terecht de vernietiging van de overeenkomsten hebben gevorderd en of [eisers] zich bewust waren van de abnormale geestestoestand van [betrokkene 1]. De Hoge Raad concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat [eisers] op de hoogte waren van de geestelijke toestand van [betrokkene 1] bij het aangaan van de overeenkomsten. De Hoge Raad heeft de bewindvoerders in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, tot op deze uitspraak begroot op € 500,26 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris.