ECLI:NL:HR:2017:868

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 mei 2017
Publicatiedatum
12 mei 2017
Zaaknummer
16/02227
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een overeenkomst met betrekking tot een opschortende voorwaarde over een onherroepelijke bouwvergunning en de start van de bouw

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 mei 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiseres] en Stichting Wonen Limburg. De zaak betreft de uitleg van een overeenkomst die betrekking heeft op een opschortende voorwaarde met betrekking tot een onherroepelijke bouwvergunning en de start van de bouw. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken van de rechtbank Limburg en het gerechtshof 's-Hertogenbosch, waaruit blijkt dat [eiseres] beroep in cassatie heeft ingesteld tegen het arrest van het hof, terwijl WSU incidenteel cassatieberoep heeft ingesteld. De advocaten van beide partijen hebben de zaak toegelicht en de conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekte tot verwerping van zowel het principale als het incidentele cassatieberoep.

De Hoge Raad heeft de klachten die in de middelen zijn aangevoerd, niet gegrond bevonden en heeft geoordeeld dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81 lid 1 RO, wat inhoudt dat er geen nadere motivering nodig is, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft vervolgens in het principale beroep het beroep verworpen en [eiseres] veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Ook in het incidentele beroep heeft de Hoge Raad het beroep verworpen en WSU in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld.

De uitspraak van de Hoge Raad is van belang voor de uitleg van contracten in het kader van het contractenrecht, met specifieke aandacht voor de stelplicht en bewijslast met betrekking tot opschortende voorwaarden. De beslissing heeft implicaties voor de hoogte van gefixeerde schadevergoedingen in dergelijke gevallen.

Uitspraak

12 mei 2017
Eerste Kamer
16/02227
TT/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie, verweerster in het incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. P.A. Fruytier,
t e g e n
STICHTING WONEN LIMBURG,
gevestigd te Roermond,
VERWEERSTER in cassatie, eiseres in het incidenteel cassatieberoep,
advocaat: mr. A.C. van Schaick.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiseres] en WSU.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak C/03/173782/HA ZA 12-321 van de rechtbank Limburg van 5 februari 2014;
b. het arrest in de zaak 200.148.732/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 12 januari 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. WSU heeft incidenteel cassatieberoep ingesteld. De cassatiedagvaarding en de conclusie van antwoord tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot verwerping van zowel het principale als incidentele cassatieberoep.
De advocaat van [eiseres] heeft bij brief van 7 april 2017 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van de middelen in het principale en in het incidentele beroep

De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
in het principale beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van WSU begroot op € 856,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [eiseres] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan;
in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt WSU in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiseres] begroot op € 68,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien SWU deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
12 mei 2017.