Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
16 mei 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 mei 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was in cassatie gegaan tegen een eerdere uitspraak van het hof, waarin hij werd beschuldigd van opzetheling van twee laptops die waren gestolen tijdens een woninginbraak. De verdachte had de laptops in zijn bezit, maar voerde aan dat hij niet opzettelijk deze gestolen goederen had verworven.
De Hoge Raad oordeelde dat de bewijsklacht van de verdachte faalde. De rechtbank had terecht geconcludeerd dat de laptops uit de auto waren gegooid nadat de verdachte ermee was weggereden. De Hoge Raad vond dat de alternatieve scenario's die de verdachte aanvoerde, niet overtuigend waren en hoogst onwaarschijnlijk. Dit leidde tot de conclusie dat er voldoende bewijs was voor de opzetheling.
De uitspraak van de Hoge Raad was gebaseerd op artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat betekent dat de zaak geen nadere motivering behoefde, omdat het middel niet leidde tot rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef.