Het Hof heeft voorts - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - het volgende overwogen:
"De advocaat-generaal en de raadsman van de verdachte hebben zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte ter zake van het onder 2 ten laste gelegde niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de verdachte de haar verweten uitlatingen heeft gedaan tijdens een vergadering van een bestuurscommissie, als bedoeld in artikel 83, eerste lid, van de Gemeentewet, zodat de verdachte op grond van artikel 83, vierde lid, in verbinding met artikel 22 van de Gemeentewet voor die uitlatingen niet in rechte kan worden vervolgd.
Het hof overweegt dienaangaande dat uit het onderliggende strafdossier blijkt dat op 16 juli 2014 een vergadering heeft plaatsgevonden naar aanleiding van de gang van zaken rondom de aanstelling van de nieuwe griffier van de gemeente Alphen aan den Rijn en diens functioneren, bij welke vergadering een zestal leden van de gemeenteraad aanwezig waren, te weten twee van de drie leden, waaronder de voorzitster, van de door die raad ingestelde werkgeverscommissie en de voorzitters van vier fracties die kritiek op (de aanstelling van) de griffier hadden.
Omtrent de aard van die vergadering zijn de navolgende - door het hof in dit verband van belang geachte - verklaringen afgelegd.
De verdachte, fractievoorzitster van " [A] ", heeft verklaard: "Het was een extra vergadering, geen officiële. Het was een informeel overleg tussen de fractievoorzitter (hof: fractievoorzitters). [betrokkene 1] (hof: [betrokkene 1] ) was er bijgevraagd als voorzitter van de werkgeverscommissie voor de aanstelling van de nieuwe griffier (...) Er zijn geen notulen gemaakt. [betrokkene 3] of [betrokkene 2] (hof: [betrokkene 3] respectievelijk [betrokkene 2] ) had het gesprek georganiseerd." (pag. 11)
[betrokkene 2] , fractievoorzitter van " [B] ", heeft verklaard: "Ik heb toen om een extra fractievoorzittersvergadering gevraagd. Op maandag
15 juli heb ik op verzoek van de burgemeester [betrokkene 1] gebeld en gezegd dat er volgens mij wel een middenweg te vinden is (...) We besloten om de tafel te gaan zitten op dinsdag 16 juli 2014 (...) Op dinsdagmorgen gaf [betrokkene 4] (hof: [betrokkene 4] , lid van de werkgeverscommissie) aan dat hij erbij kon zijn (...) Het was een informeel overleg (...) er was geen voorzitter. Ik was de initiatiefnemer." (pag. 35 t/m 37)
[betrokkene 1] , voorzitster van de werkgeverscommissie, heeft ook verklaard dat het een informeel overleg betrof, waaraan zij heeft toegevoegd: "Het was om een voorstel te bespreken om een aantal fractievoorzitters tegemoet te komen vanwege hun onvrede over de griffier (...) Bij de ꞌkritischeꞌ partijen was er onvrede (...) Dat waren (de) partijen waarmee we op 16 juli aan de tafel zaten." (pag. 20 en 21)
[betrokkene 3] , fractievoorzitster van " [C] ", tenslotte heeft eveneens verklaard dat het overleg een informeel karakter had, dat het niet door iemand werd voorgezeten en dat [betrokkene 2] volgens haar het voortouw had genomen. (pag. 31)
Uit deze verklaringen komt naar voren dat het overleg van 16 juli 2014 een informeel karakter had, zonder voorzitter en zonder notulist, dat dit overleg heeft plaatsgevonden bij gelegenheid van een vergadering van de fractievoorzitters van de partijen die zich kritisch ten opzichte van (de aanstelling van) de griffier hadden opgesteld, dat die vergadering op initiatief van één van die fractievoorzitters was belegd en dat op uitnodiging van die initiatiefnemer de voorzitster van de werkgeverscommissie alsmede - op uitnodiging althans met instemming van de initiatiefnemer - één van de andere leden van die commissie bij deze vergadering van fractievoorzitters tegenwoordig zijn geweest. Dat in aanmerking genomen, valt naar het oordeel van het hof de betreffende vergadering niet aan te merken als een vergadering van een bestuurscommissie, als bedoeld in artikel 83, vierde lid, van de Gemeentewet. De verdachte kan derhalve aan die bepaling - waarin onder meer artikel 22 van de Gemeentewet op een vergadering van een bestuurscommissie van overeenkomstige toepassing wordt verklaard - geen immuniteit ontlenen voor uitlatingen die zij tijdens de vergadering van 16 juli 2014 heeft gedaan. Nu er ook overigens geen beletsel bestaat om de verdachte voor die uitlatingen in rechte te betrekken, acht het hof het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging van de verdachte ter zake van het onder 2 ten laste gelegde."