Uitspraak
1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
2.De aanvraag tot herziening
3.Bewezenverklaring en bewijsvoering
4.Beoordeling van de aanvraag
5.Beslissing
16 mei 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 mei 2017 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De aanvrager, geboren in 1951, was eerder veroordeeld voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid en kreeg een gevangenisstraf van drie jaar opgelegd, met de maatregel van terbeschikkingstelling en verpleging. De aanvraag tot herziening is ingediend door I.A. Groenendijk, advocaat te 's-Gravenhage.
De aanvrager betoogde dat de verklaringen van de aangever feitelijk onmogelijk en onjuist waren, en dat het Hof niet bekend was met de argumenten die in de aanvraag werden aangevoerd. De Hoge Raad oordeelde dat de aangever, die op 9 september 2009 door de aanvrager was gedwongen tot ontuchtige handelingen, zijn verklaring had afgelegd bij de politie en dat het Hof bekend was met de inhoud van deze verklaring. De aanvrager voerde ook aan dat het DNA-onderzoek onvolledig was, maar de Hoge Raad oordeelde dat het Hof reeds bekend was met de aanwezigheid van meerdere DNA-profielen en dat de conclusies van het Hof over de DNA-sporen niet onterecht waren.
De Hoge Raad concludeerde dat de aanvraag tot herziening kennelijk ongegrond was, omdat de aangevoerde gronden niet leidden tot een ernstig vermoeden dat het onderzoek anders had kunnen uitvallen indien deze informatie eerder bekend was geweest. De aanvraag werd afgewezen, en de Hoge Raad bevestigde de eerdere veroordeling van de aanvrager.