Uitspraak
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
19 mei 2017.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 mei 2017 uitspraak gedaan in het kader van een cassatieberoep dat was ingesteld door de verzoeker, die in de procedure werd aangeduid als [verzoeker]. De zaak betreft een afwijzing van een toelatingsverzoek onder de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP). De verzoeker had eerder een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland en een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden aangevochten. De rechtbank had op 14 september 2016 een vonnis gewezen en het hof had op 22 december 2016 een arrest uitgesproken, waartegen de verzoeker in cassatie ging.
De Hoge Raad oordeelde dat de klachten die in het cassatierekest waren aangevoerd, niet konden leiden tot cassatie. De Hoge Raad verwees naar artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), waarin staat dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de eerdere uitspraken van de lagere rechters heeft bevestigd en het beroep van de verzoeker heeft verworpen.
De uitspraak is gedaan door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens als voorzitter, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek, en is openbaar uitgesproken door raadsheer G. de Groot. De zaak is geregistreerd onder nummer 16/06332.