Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beslissing
23 mei 2017.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarbij de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn hoger beroep. De verdachte was eerder door de Kantonrechter in de Rechtbank Oost-Brabant schuldig verklaard voor het overtreden van een voorschrift van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de Gemeente Cranendonck in 2010, zonder dat er een straf of maatregel werd opgelegd. De verdachte stelde hoger beroep in tegen dit vonnis, maar het Hof verklaarde hem niet-ontvankelijk, met als argument dat er volgens artikel 404 van het Wetboek van Strafvordering geen hoger beroep openstond voor de verdachte in deze situatie.
De Hoge Raad oordeelt dat de verdachte, door het instellen van een rechtsmiddel, geacht moet worden het juiste rechtsmiddel te hebben willen aanwenden. Aangezien er geen omstandigheden zijn die een uitzondering op deze regel rechtvaardigen, had het Hof het beroep van de verdachte moeten verstaan als een beroep in cassatie in plaats van hem niet-ontvankelijk te verklaren. De Hoge Raad vernietigt het bestreden arrest en stelt vast dat de verdachte beroep in cassatie heeft ingesteld. De stukken van het geding worden ter behandeling van het cassatieberoep aan de Griffier van de Hoge Raad gezonden, conform artikel 435 van het Wetboek van Strafvordering.