ECLI:NL:HR:2017:985

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 juni 2017
Publicatiedatum
1 juni 2017
Zaaknummer
16/02304
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juni 2017 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] B.V. tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. Het beroep in cassatie was gericht tegen een beschikking inzake omzetbelasting over de periode van 1 april 2014 tot en met 30 juni 2014. De belanghebbende had verzet aangetekend tegen een uitspraak van de Rechtbank, maar het beroep in cassatie werd niet-ontvankelijk verklaard vanwege het niet voldoen aan de verplichting tot betaling van het griffierecht.

De griffier van de Hoge Raad had de belanghebbende meerdere keren in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat het griffierecht niet kon worden betaald, maar de aangevoerde redenen werden niet als voldoende geacht. De belanghebbende had een beroep gedaan op betalingsonmacht, maar de Hoge Raad oordeelde dat de argumenten die werden aangedragen niet voldoende waren om aan te tonen dat de betaling van het griffierecht niet mogelijk was. Hierdoor werd het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De Hoge Raad oordeelde verder dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door vice-president J.A.C.A. Overgaauw, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en M.E. van Hilten, en werd openbaar uitgesproken op 2 juni 2017.

Uitspraak

2 juni 2017
Nr. 16/02304
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Zeeland-West-Brabantvan 1 april 2016, nr. BRE 14/7429, op het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank betreffende een ten aanzien van belanghebbende over de periode 1 april 2014 tot en met 30 juni 2014 gegeven beschikking inzake omzetbelasting.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Belanghebbende heeft ter zake van de betaling van het verschuldigde griffierecht een beroep op betalingsonmacht gedaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 8 juli 2016 in de gelegenheid gesteld binnen vier weken na dagtekening van die brief informatie te verstrekken waaruit zou kunnen blijken dat het verschuldigde griffierecht niet kan worden betaald. Hetgeen belanghebbende in haar reactie op de brief van 8 juli 2016 aanvoert, vormt geen grond voor het oordeel dat zij niet in staat is het verschuldigde griffierecht te voldoen.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 9 maart 2017 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling een termijn van vier weken gesteld. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij brief van 7 april 2017 in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Hetgeen belanghebbende in haar brief van 13 april 2017 aanvoert, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in staat is het verschuldigde griffierecht te voldoen.
Het beroep in cassatie moet op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.A.C.A. Overgaauw als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2017.