Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Wettelijk kader
4.Beoordeling van het middel
5.Beslissing
3 juli 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de vraag of de verdachte, die zijn echtgenoot heeft mishandeld, kan worden vervolgd onder artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht. De mishandeling vond plaats op 7 mei 2015 in Almere, waarbij de verdachte zijn echtgenoot met een slipper tegen het lichaam sloeg. De verdachte stelde dat er sprake was van een huwelijk dat volgens islamitisch recht in Irak was gesloten, en dat dit huwelijk niet erkend kon worden in Nederland, waardoor zijn echtgenoot niet als 'echtgenoot' in de zin van het strafrecht kon worden aangemerkt. De Hoge Raad oordeelt dat de opvatting van de verdachte onjuist is. De wetgever heeft bij de uitleg van het begrip 'echtgenoot' aansluiting gezocht bij het systeem van het personen- en familierecht zoals neergelegd in het Burgerlijk Wetboek. Dit betekent dat ook een buiten Nederland rechtsgeldig gesloten huwelijk kan worden erkend, tenzij het huwelijk niet voor erkenning in Nederland in aanmerking komt. De Hoge Raad concludeert dat de bewezenverklaring van de mishandeling niet naar de eisen van de wet is onderbouwd, omdat er onvoldoende bewijs is dat er een huwelijk of geregistreerd partnerschap tussen de verdachte en de aangeefster bestond. Desondanks wordt het beroep verworpen, omdat de verdachte onvoldoende belang heeft bij zijn klacht over de bewijsvoering, gezien de omstandigheden van de zaak.