Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Beoordeling van het vierde namens de verdachte voorgestelde middel
4.Beoordeling van het namens de benadeelde partij voorgestelde middel
5.Slotsom
6.Beslissing
3 juli 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juli 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte, geboren in 1982, was eerder veroordeeld voor mensenhandel, meermalen gepleegd, op basis van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. De verdachte heeft cassatie ingesteld tegen het arrest van het Hof, dat op 13 oktober 2016 was gewezen. De verdediging heeft verschillende middelen van cassatie voorgesteld, waaronder klachten over een vermeende innerlijke tegenstrijdigheid in het arrest van het Hof, de verwerping van het verweer omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster, en het niet aannemen van een voortgezette handeling door het Hof. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde straf, en tot verwerping van het beroep voor het overige. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie leiden, met uitzondering van het middel dat betrekking heeft op de redelijke termijn in de cassatiefase. Dit middel is gegrond bevonden, wat heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 48 maanden naar 46 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen.