ECLI:NL:HR:2018:1082

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 juli 2018
Publicatiedatum
3 juli 2018
Zaaknummer
16/05605
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in uitgaanscentrum Arnhem met letsel als gevolg

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juli 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was betrokken bij een openlijke geweldpleging op 23 februari 2014 in Arnhem, waarbij hij samen met een medeverdachte geweld heeft gepleegd tegen drie jongens, waaronder aangever [betrokkene 1]. De verdachte heeft tijdens de confrontatie meerdere klappen uitgedeeld, wat resulteerde in lichamelijk letsel bij de aangever, waaronder een snee boven het rechteroog en een hersenschudding. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie, waarin is vastgesteld dat de zwaardere strafbedreiging van artikel 141, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht alleen van toepassing is op de verdachte die zelf het letsel heeft toegebracht. De Hoge Raad oordeelt dat uit de bewijsvoering niet kan worden afgeleid dat het door de verdachte uitgeoefende geweld het letsel bij de aangever heeft veroorzaakt. Het Hof heeft niet voldoende gemotiveerd waarom de omstandigheid dat ook door anderen geweld is gepleegd, niet in de weg staat aan de bewezenverklaring van het aan de verdachte toe te rekenen gevolg van zijn geweldshandelingen. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.

Uitspraak

10 juli 2018
Strafkamer
nr. S 16/05605
SK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 28 september 2016, nummer 21/001510-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt onder meer dat het bewezenverklaarde, voor zover inhoudende dat de verdachte letsel heeft toegebracht aan [betrokkene 1], niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 23 februari 2014 te Arnhem met een ander op of aan de openbare weg(en), de Varkensstraat en de Hoogstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3], welk geweld bestond uit het slaan en stompen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en [betrokkene 3], waarbij hij, verdachte, meermalen heeft geslagen en gestompt, en welk door hem gepleegd geweld enig lichamelijk letsel (een snee boven het rechteroog en een blauw rechter oog en een opgezwollen kaak en een gescheurde bovenlip en een hersenschudding) voor [betrokkene 1] ten gevolge heeft gehad."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (dossierpagina 38-41), met als bijlagen kleurenfoto's van letsel bij aangever (dossierpagina 43-48), gesloten op 24 februari 2014, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven – als verklaring van aangever [betrokkene 1]:
Feit: openlijke geweldpleging tegen personen.
Plaats delict: Varkensstraat Arnhem.
Pleegdatum: tussen zondag 23 februari 2014 te 4:40 uur en 4:50 uur.
Ik wil aangifte doen van zware mishandeling. Ik heb aan de mishandeling veel letsel overgehouden. Op zondag 23 februari 2014 was ik met acht vrienden uit in Arnhem.
Rond 4.30 uur wilden wij vanaf de Bar 41 via de Varkensstraat richting de taxi's lopen om naar huis te gaan. Toen wij ter hoogte van de uitgaansgelegenheid 'Manhattan' in de Varkensstraat waren zei ik tegen mijn vrienden: "Wat is het hier toch altijd druk". Vanaf dat moment ben ik alles kwijt en kan ik mij niets meer herinneren.
Ik kan mij pas weer wat herinneren vanaf het moment dat ik thuis in bed lag en mijn moeder naast mij in de kamer stond. Ik zag in de spiegel dat er een snee recht boven mijn rechteroog zat, tussen het oog en de wenkbrauw. Deze was gehecht. Tevens zag ik dat ik een opgezwollen blauw rechteroog had. Ook zag ik dat ik een opgezwollen kaak had aan de rechterzijde van mijn gezicht en opgezwollen lippen. Mijn bovenlip is aan de binnenzijde op meerdere plaatsen opengescheurd. Mijn tanden in mijn bovenkaak rechts voor zijn erg gevoelig. Ik heb nog steeds erg veel pijn aan de gevolgen van de mishandeling.
2. Het in de wettelijk vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen over het uitlezen van de camerabeelden, opgemaakt en gesloten op 23 februari 2014 (dossierpagina 60-61), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als bevindingen van verbalisant [verbalisant]:
Op zondag 23 februari 2014 bekeek ik de camerabeelden terug van de camera, bevestigd op de kruising Hoogstraat met de Varkensstraat te Arnhem, qua zichtveld gericht op de Varkensstraat. Op de beelden neem ik het volgende waar. Ik zie dat het donker is. Ik zie twee jongens naast elkaar lopen, komende uit de Varkensstraat en gaande in de richting van de Hoogstraat. Een van de jongens is gekleed in een opvallend roodkleurig shirt (het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte]), de ander is gekleed in een opvallend witkleurig shirt (het hof begrijpt, verdachte). Overduidelijk is dat de jongens bij elkaar horen. Ik zie dat ze pal naast elkaar lopen. Genoemde jongens raken in gesprek met een groep jongens van ongeveer vijf à zes personen ter hoogte van de kruising Varkensstraat met de Hoogstraat. Ik zie dat iedereen kort op elkaar gaat staan, en dat een conflict gaande is. Ik zie dat de jongen gekleed in het witte shirt (het hof begrijpt: verdachte) de eerste klap/stoot uitdeelt met de rechterhand, waardoor een van de jongens naar achteren beweegt. De jongen gekleed in het witte shirt deelt ook een tweede klap/stoot uit aan een andere jongen die deel uitmaakt van die groep van vijf à zes personen. Vervolgens zie ik dat de jongen gekleed in het roodkleurige shirt (het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte]) twee tot drie keer toe uithaalt met zowel linker- als zijn rechterhand, naar een van de jongens van die groep. Ik zie dat de hele groep dan nog steeds kort op elkaar blijft staan. Vervolgens zie ik dat de jongen met het rode shirt een harde stoot/klap uitdeelt, waardoor een jongen die deel uitmaakt van de groep van vijf à zes personen, naar de grond valt en uit het camerabeeld verdwijnt. Vervolgens is te zien hoe de jongens gekleed in het wit en rood samen weglopen, de Varkensstraat weer in. Ik zie dat een van de jongens, die deel uitmaakt van de groep van vijf à zes personen achter de twee andere jongens aanloopt. Ik zie dat dit wordt opgemerkt door de twee jongens en dat zij zich omdraaien. De jongen die in het rood is gekleed slaat dan als eerste in op de jongen die hen achterop komt. Vervolgens zie ik dat de jongen met het witte shirt aan de jongen tegen de grond slaat en vervolgens nog drie tot vier keer op hem inslaat terwijl de jongen op de grond ligt. Ik zie vervolgens dat de twee jongens met de witte en de rode kleding aan doorlopen, de Varkensstraat in.
3. Het in de wettelijk vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige, opgemaakt en gesloten op 24 februari 2014 (dossierpagina 57-58), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van getuige [betrokkene 4]:
Afgelopen zaterdag op zondagnacht ging ik stappen met een paar vrienden in het centrum van Arnhem. We hadden een feestje omdat een vriend van mij, [betrokkene 1], de volgende week naar China zou gaan in verband met zijn stage. Bij mij waren [betrokkene 1], [betrokkene 2] (het hof begrijpt: [betrokkene 2]), en [betrokkene 5] en [betrokkene 6]. Omstreeks 4:30 uur of 4:45 uur liepen we naar de taxistandplaats bij de Blikkenbioscoop. Ter hoogte van de 'Manhattan' kwamen twee jongens ons tegemoet lopen. Eén van de deze jongens droeg een wit shirt (het hof begrijpt: verdachte) en van de ander weet ik niet meer hoe hij eruit zag. Eén van deze jongens maakte een uitdagende opmerking naar ons en een van ons reageerde daar weer op. Er ontstond meteen een agressieve sfeer. Ik weet nog goed het moment dat [betrokkene 1] van de jongen met het witte shirt (het hof begrijpt: verdachte) een klap kreeg in het gezicht. Ik zag dat de jongen met het witte shirt hard uithaalde naar [betrokkene 1] en [betrokkene 1] met kracht tegen zijn hoofd raakte. Ik zag dat de twee jongens wegliepen in de richting van Bar 41. Ik zag dat [betrokkene 2] (het hof begrijpt. [betrokkene 2]) achter de twee jongens aanliep en nog naar hen riep: 'Doe eens normaal!' Ik zag dat de twee jongens vervolgens naar [betrokkene 2] toe liepen en [betrokkene 2] meerdere keren sloegen. Beide jongens sloegen [betrokkene 2]. Ik denk dat [betrokkene 2] in dertig seconden ongeveer vijf of zes keer geslagen is door de twee jongens.
4. Het in de wettelijk vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige, opgemaakt en gesloten op 24 februari 2014 (dossierpagina 55-56), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van getuige [betrokkene 2]:
Ik was in de nacht van zaterdag op zondag stappen in het centrum van Arnhem. We hadden met een groepje een feestje omdat een vriend van mij, [betrokkene 1] in verband met een stage naar China zou aan. Vanuit Bar 41 liepen we door de Varkensstraat in de richting van de taxistandplaats bij de Blikkenbioscoop. In de Varkensstraat kwamen twee jongens ons tegemoet lopen. Dit was een jongen met een rood shirt en een jongen met een wit shirt. Bij het voorbijgaan riep één van die jongens: 'Ik stomp je' of iets dergelijks. Ter hoogte van de Blikkenbioscoop riep iemand iets naar de twee jongens. De twee jongens keerden om en kwamen teruglopen in onze richting. Er ontstond ineens een ruzie en er werd geslagen. Ik zag dat [betrokkene 1] vervolgens op de grond lag. Hierna liepen de jongens weg. Ik ben er nog achteraan gelopen. Ik riep naar de jongens: "Waar slaat dat nou op?". Volgens mij heb ik een klap gekregen van één van de jongens. Ik weet niet meer van wie. Ik hoorde van [betrokkene 7] dat ik vaker dan één keer werd geslagen.
5. Het in de wettelijk vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige, opgemaakt en gesloten op 23 februari 2014 (dossierpagina 51), voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van getuige [betrokkene 6]:
Op zondag 23 februari 2014 was ik met een stel vrienden aan het stappen in Arnhem. Ik stond op een gegeven moment op de Varkensstraat ter hoogte van discotheek Manhattan, toen ik zag dat bij de Blikkenbioscoop een vriend van mij, [betrokkene 1] (het hof begrijpt: [betrokkene 1]), door twee mannen in elkaar werd geslagen. Eén van de mannen, gekleed in een spijkerbroek en een rood T-shirt aan (het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte]) sloeg [betrokkene 1] met volle kracht. Ik zag de andere man, met een wit T-shirt aan, erbij stond. Ik zag dat [betrokkene 1] tegen de grond viel en niet meer bewoog.
6. Het in de wettelijk vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van een medeverdachte (dossierpagina 12 - 13), opgemaakt en gesloten op 23 februari 2014, voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van medeverdachte [medeverdachte]:
Ik was met [verdachte] in de stad Arnhem. We liepen door de Varkensstraat. We liepen een groep van 5 à 6 jongens en 2 meiden tegemoet. Een van die jongens botste tegen ons aan. Toen ontstond er een woordenwisseling. Het werd een ruzie en duwen en trekken. Ik ben van me af gaan slaan. Ik ben gewoon gaan maaien. Ik heb gezien dat ik een jongen tegen de grond aan sloeg. U laat een foto zien van een van de jongens die klappen heeft gehad van [verdachte] en mij. Die herken ik. Dat is de jongen die bezopen was en per ongeluk tegen ons aan liep. Ik dacht dat we aangevallen zouden worden en voelde er niet voor omdat af te wachten. Ik ben toen zelf begonnen met slaan. Vervolgens ben ik samen met [verdachte] weggelopen, terug de Varkensstraat in. Tijdens het weglopen hoorde ik dat er achter mij geschreeuwd en gescholden werd. Ik keek om en zag dat een van de jongens achter ons aan kwam lopen. Ik draaide mij om en haalde uit naar deze jongen. Ik zag dat [verdachte] ook op hem in sloeg. De jongen viel op de grond en lag op zijn rug. Vervolgens zag ik dat [verdachte] nog een paar keer uithaalde terwijl de jongen op de grond lag. Vervolgens liepen [verdachte] en ik door.
7. Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor, opgemaakt en gesloten op 23 februari 2014 (dossierpagina 30-31), inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
Ik was met een grote groep uit in Arnhem. Ik bleef uiteindelijk alleen over met [medeverdachte]. We liepen door de Varkensstraat. Ik droeg een wit shirt, en [medeverdachte] een roodkleurige polo. In de Varkensstraat kwamen wij een groepje tegen van vier jongens en een meisje. Er werd wat geschreeuwd. [medeverdachte] zei hier iets op. Dit was op hoek van de Hoogstraat met de Varkensstraat. Er kwam een jongen pal tegenover mij staan. Hij zei wat tegen mij. Ik gaf hem toen een duw. Ik gaf de eerste duw. Het zou kunnen dat ik kort erna nog een duw uitdeelde. Ik zag dat het vechten werd. Ik zag dat er een jongen op de grond lag. Ik zag hem niet bewegen. Ik denk dat hij bewusteloos was.
Toen liep ik samen met [medeverdachte] terug de Varkensstraat in. We liepen naast elkaar.
Terwijl we in de Varkensstraat liepen kwam één van die jongens achter ons aan. Ik zag dat [medeverdachte] omkeek en omdraaide. Ik draaide toen ook om. Samen liepen we naar deze jongen. Ik zag dat [medeverdachte] hem als eerste met zijn rechter gebalde vuist sloeg. Ik sloeg hem daarna ook met kracht, met mijn rechter gebalde vuist. Door mijn klap viel de jongen op de grond en belandde op zijn rug. Ik heb hem terwijl hij op de grond lag nog twee of drie keer met gebalde vuist geslagen. Ik heb hem toen met de vlakke hand geslagen en daarna nog een keer met gebalde vuist.
8. Het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor, opgemaakt en gesloten op 25 februari 2014 (dossierpagina 34-36), inhoudende - zakelijk weergegeven - als verklaring van verdachte:
We kwamen dat groepje tegen. Iemand kwam vervolgens dicht bij mij staan. Ik heb die persoon van mij afgeduwd. Het klopt dat wij degenen waren die op die groep afliep. [medeverdachte] reageerde op iets wat in die groep werd geroepen. Wij kwamen tegenover elkaar te staan. Ik bleef bij [medeverdachte]. Vanaf de Blikkenbioscoop liepen we naar [...]. Er ontstond een woordenwisseling en toe liepen we weer terug naar de Blikkenbioscoop. Wij kwamen die groep weer tegen en op dat moment geef ik hem een duw, tegen zijn arm. Toen gaf [medeverdachte] die andere jongen en klap. Die jongen ging knock-out. Hierna heb ik iemand een klap gegeven. Het klopt dat we vervolgens de Varkensstraat weer inliepen. Ik zag dat [medeverdachte] zich omdraaide en toen draaide ik ook om. Vervolgens liep ik naar de jongen, [medeverdachte] sloeg die jongen en daarna sloeg ik hem nog twee keer.
9. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting in eerste aanleg voor zover inhoudende - zakelijk weergegeven -:
U, voorzitter, houdt mij voor dat op de camerabeelden is te zien dat het geweld plotseling en heftig opvlamt, dat u op de beelden heeft gezien dat ik druk doe en met mijn armen loop te zwaaien en u vraagt mij nog eens wat er die avond is gebeurd.
Er kwam een jongen naar me toe, die kwam te dichtbij. Hierop gaf ik hem een duw, waarop ik een zet terug kreeg. Toen escaleerde het."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts onder meer het volgende overwogen:
"Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat uit de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in het vonnis van de rechtbank op pagina 9-11 (ten aanzien van parketnummer 05/840169-14) -, waaronder het proces-verbaal van bevindingen over het uitkijken van de camerabeelden (dossierpagina 60-61) en de verklaring van de getuige [betrokkene 7] - volgt dat verdachte (gekleed in een wit shirt) zich samen met de medeverdachte [medeverdachte] (gekleed in een roodgekleurd shirt) schuldig heeft gemaakt aan geweldshandelingen jegens aangever [betrokkene 1].
Getuige [betrokkene 7] heeft over de confrontatie verklaard dat hij zich nog goed het moment weet te herinneren waarop de jongen met het witte shirt met kracht een klap gaf in het gezicht van [betrokkene 1] (het hof begrijpt: aangever [betrokkene 1]) en dat [betrokkene 1] daardoor op de grond viel. Het proces-verbaal van bevindingen over het uitlezen van camerabeelden beschrijft dat moment als een waarbij sprake is van een confrontatie tussen twee groepen jongens, ter hoogte van de kruising Varkensstraat met de Hoogstraat. Op de beelden is te zien dat de jongen gekleed in het witkleurige shirt de eerste klap/stoot uitdeelt waardoor een van de jongens naar achteren beweegt.
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat het door verdachte gepleegde openlijke geweld zich mede heeft voorgedaan ten opzichte van [betrokkene 1].
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot - partiële - vrijspraak van het tenlastegelegde ook voor het overige wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen."
2.3.1.
Art. 141, eerste en tweede lid, Sr luidt:
"1. Zij die openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen, worden gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren en
zes maanden of geldboete van de vierde categorie.
2. De schuldige wordt gestraft:
1°. met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vierde categorie, indien hij opzettelijk goederen vernielt of indien het door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
2°. met gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien dat geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
3°. met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie, indien dat geweld de dood ten gevolge heeft."
2.3.2.
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 16 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3230, overwogen dat:
"de in art. 141, tweede lid onder 1°, Sr opgenomen zwaardere strafbedreiging alleen van toepassing is op de verdachte die zelf het bewezenverklaarde letsel heeft toegebracht, zodat de verdachte niet op grond van deze bepaling strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor het door zijn mededaders in het kader van het openlijke geweld veroorzaakte letsel. Dit volgt uit de wetsgeschiedenis van dit artikellid. De Wet van 25 april 2000, Stb. 2000, 173, waarbij onder meer art. 141 Sr is gewijzigd, heeft daarin geen verandering gebracht, in aanmerking genomen dat de Minister bij de behandeling van het desbetreffende wetsvoorstel - voor zover hier van belang - het volgende heeft geantwoord op hem gestelde vragen:
"Deze leden vragen voorts of de algemene deelnemingsvormen van toepassing zijn op het tweede lid. In dat verband kan voorop worden gesteld, dat het niet goed met de tekst van het tweede lid te rijmen zou zijn, wanneer de strafverzwarende omstandigheden die in dat artikellid expliciet tot bepaalde plegers beperkt worden, bijvoorbeeld via de algemene deelnemingsregeling toch voor rekening van anderen zouden kunnen komen." (Kamerstukken II, 1998-1999 26 519, nr. 6, blz. 23)."
2.4.
Gelet hierop en in aanmerking genomen dat uit de bewijsvoering niet zonder meer kan worden afgeleid dat het het door de verdachte op [betrokkene 1] uitgeoefende geweld is geweest waardoor bij [betrokkene 1] het bewezenverklaarde letsel is ontstaan, is de bewezenverklaring in zoverre onvoldoende met redenen omkleed. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het Hof niet heeft gemotiveerd waarom de omstandigheid dat blijkens de bewijsmiddelen ook door een ander of anderen in vereniging geweld tegen [betrokkene 1] is uitgeoefend dat geëigend kan zijn enig lichamelijk letsel toe te brengen, in het onderhavige geval niet in de weg staat aan het bewezenverklaarde, aan de verdachte toe te rekenen gevolg van zijn geweldshandelingen.
2.5.
Het middel slaagt in zoverre.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 juli 2018.