Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
10 juli 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 22 juni 2017 is gewezen in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1996. De verdachte heeft cassatie ingesteld tegen het oordeel van het hof, waarbij de verdediging door advocaat B. Kizilocak is vertegenwoordigd. In de schriftuur zijn middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat inhoudt dat hij van mening is dat de cassatiemiddelen niet tot een andere uitkomst kunnen leiden.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat bepaalt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft derhalve het beroep verworpen, wat betekent dat het eerdere oordeel van het Gerechtshof in stand blijft.
Deze uitspraak is gedaan op 10 juli 2018 door de Hoge Raad der Nederlanden, waarbij de vice-president J. de Hullu als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren M.J. Borgers en M.T. Boerlage. De uitspraak vond plaats ter openbare terechtzitting, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.