Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 maart 2016 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Daartoe door de voorzitter in de gelegenheid gesteld voert de raadsman het woord als volgt:
Van mijn kantoorgenoot mr. Van Rijsbergen heb ik begrepen dat er met het hof en de advocaat-generaal contact is geweest om door te geven dat mijn cliënt ziek is en niet in staat om heden ter terechtzitting te verschijnen. Hij wil wel graag bij de behandeling van zijn ontnemingszaak in hoger beroep aanwezig zijn.
Ik beschik over informatie van het 't Lange Land Ziekenhuis te Zoetermeer. Uit een brief d.d. 15 april 2015 van KNO-arts [de arts] blijkt dat [betrokkene] last heeft van oorsuizen. Hij is doorverwezen naar de GGZ voor een acceptatietraject, nu er geen verbetering van zijn situatie mogelijk is. Dat traject is echter niet gestart, omdat [betrokkene] niet kan en wil accepteren dat er geen behandeling is. Hij is zoekende naar andere mogelijkheden om toch behandeld te kunnen worden. Door de klachten waar [betrokkene] mee kampt, zijn wij niet in staat geweest de onderhavige zaak inhoudelijk voor te bereiden. Hij kan moeilijk rijden en zich verplaatsen en dus hebben we de zaak niet kunnen bespreken.
Tegen die achtergrond verzoekt de verdediging om het horen van getuigen. Tevens verzoekt de verdediging uw hof een schriftelijke conclusiewisseling te gelasten. Indien u daartoe overgaat, hoeft de behandeling van de zaak door de afwezigheid van mijn cliënt geen onnodige vertraging op te lopen.
Cliënt heeft aangegeven het niet eens te zijn met de hoogte van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel in eerste aanleg is vastgesteld. Uit de verklaringen in het dossier blijkt dat een groot deel van de facturen die mijn cliënt aan NDRM heeft verzonden bestemd waren voor het incasseren van zijn beloning. Mijn cliënt stelt zich op het standpunt dat voor de gefactureerde bedragen wel degelijk werkzaamheden zijn verricht. Dat maakt dat mijn cliënt daar meer duidelijkheid over moet geven, nu het thans onvoldoende duidelijk uit het dossier naar voren komt. Daarbij speelt tevens een rol dat uw hof de laatste feitelijke instantie is.
Daarnaast is er de kwestie van doorbreking van aansprakelijkheid van de besloten vennootschappen naar mijn cliënt.
Verder zitten stukken van de Belastingdienst niet in het dossier. Ik heb inmiddels een deel van die stukken ontvangen en daar zal ook een duidelijke toelichting op moeten komen.
De rechtbank heeft helemaal geen acht geslagen op de standpunten van de verdediging en heeft daarmee naar onze mening een onjuiste beslissing genomen.
Het verzoek van de verdediging is aldus de behandeling van de zaak aan te houden, teneinde de inhoudelijke behandeling van de zaak vooraf te laten gaan door een schriftelijke conclusiewisseling, waarbij uw hof voorzien kan worden van nadere stukken, waaronder een verklaring van mijn cliënt, en waarbij tevens kan worden aangegeven welke bijdrage de verzochte getuigen kunnen leveren.
De voorzitter verzoekt de advocaat-generaal het standpunt van het Openbaar Ministerie ten aanzien van de verzoeken van de verdediging kenbaar te maken. De advocaat-generaal voert daartoe het woord als volgt:
Het vonnis van de rechtbank is van 22 mei 2012, inmiddels is het 3 maart 2016. Mijns inziens heeft de verdediging in de tussenliggende periode voldoende tijd gehad om de zaak voor te bereiden en aan te geven waarom de getuigen gehoord moeten worden. In de appelschriftuur zijn de getuigenverzoeken niet onderbouwd. Die onderbouwing had ik ter terechtzitting van heden toch wel verwacht.
Dat geldt ook voor de belastingstukken. Vier jaar lang is er niets gebeurd om het gestelde te kunnen onderbouwen, terwijl dit in eerste aanleg ook al speelde.
Anderzijds gaat het in deze ontnemingsprocedure om een substantieel bedrag.
Ik refereer me aan het oordeel van het hof ten aanzien van de verzochte conclusiewisseling, met dien verstande dat ik - mocht u tot een schriftelijke conclusiewisseling besluiten - uw hof verzoek daarbij zeer strikte termijnen te hanteren.
(...)
De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor beraad.
Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het hof geen behoefte heeft aan een schriftelijke conclusiewisseling."