ECLI:NL:HR:2018:1160

Hoge Raad

Datum uitspraak
10 juli 2018
Publicatiedatum
10 juli 2018
Zaaknummer
16/04667
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schriftelijke conclusiewisseling in ontnemingsprocedure

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juli 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de verdediging verzocht had om een schriftelijke voorbereiding als bedoeld in artikel 511g, tweede lid aanhef en onder b van het Wetboek van Strafvordering. De verdediging stelde dat de cliënt, [betrokkene], door gezondheidsproblemen niet in staat was om de zaak inhoudelijk voor te bereiden en vroeg om het horen van getuigen en een schriftelijke conclusiewisseling. Het Hof heeft echter geoordeeld dat een schriftelijke voorbereiding niet bijdraagt aan een doelmatig verloop van de ontnemingsprocedure. Dit oordeel is door de Hoge Raad bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat de rechter niet verplicht is om een schriftelijke voorbereiding toe te staan, maar dit kan doen indien het bijdraagt aan de doelmatigheid van de procedure. De Hoge Raad concludeerde dat het oordeel van het Hof niet getuigde van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk was. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen, waarmee de beslissing van het Hof in stand bleef.

Uitspraak

10 juli 2018
Strafkamer
nr. S 16/04667 P
SSA/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 13 september 2016, nummer 22/002769-12, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste middel

2.1.
Het middel klaagt over de afwijzing van het verzoek van de verdediging tot het doen plaatsvinden van een schriftelijke voorbereiding als bedoeld in art. 511g, tweede lid aanhef en onder b, Sv.
2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 maart 2016 houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"Daartoe door de voorzitter in de gelegenheid gesteld voert de raadsman het woord als volgt:
Van mijn kantoorgenoot mr. Van Rijsbergen heb ik begrepen dat er met het hof en de advocaat-generaal contact is geweest om door te geven dat mijn cliënt ziek is en niet in staat om heden ter terechtzitting te verschijnen. Hij wil wel graag bij de behandeling van zijn ontnemingszaak in hoger beroep aanwezig zijn.
Ik beschik over informatie van het 't Lange Land Ziekenhuis te Zoetermeer. Uit een brief d.d. 15 april 2015 van KNO-arts [de arts] blijkt dat [betrokkene] last heeft van oorsuizen. Hij is doorverwezen naar de GGZ voor een acceptatietraject, nu er geen verbetering van zijn situatie mogelijk is. Dat traject is echter niet gestart, omdat [betrokkene] niet kan en wil accepteren dat er geen behandeling is. Hij is zoekende naar andere mogelijkheden om toch behandeld te kunnen worden. Door de klachten waar [betrokkene] mee kampt, zijn wij niet in staat geweest de onderhavige zaak inhoudelijk voor te bereiden. Hij kan moeilijk rijden en zich verplaatsen en dus hebben we de zaak niet kunnen bespreken.
Tegen die achtergrond verzoekt de verdediging om het horen van getuigen. Tevens verzoekt de verdediging uw hof een schriftelijke conclusiewisseling te gelasten. Indien u daartoe overgaat, hoeft de behandeling van de zaak door de afwezigheid van mijn cliënt geen onnodige vertraging op te lopen.
Cliënt heeft aangegeven het niet eens te zijn met de hoogte van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel in eerste aanleg is vastgesteld. Uit de verklaringen in het dossier blijkt dat een groot deel van de facturen die mijn cliënt aan NDRM heeft verzonden bestemd waren voor het incasseren van zijn beloning. Mijn cliënt stelt zich op het standpunt dat voor de gefactureerde bedragen wel degelijk werkzaamheden zijn verricht. Dat maakt dat mijn cliënt daar meer duidelijkheid over moet geven, nu het thans onvoldoende duidelijk uit het dossier naar voren komt. Daarbij speelt tevens een rol dat uw hof de laatste feitelijke instantie is.
Daarnaast is er de kwestie van doorbreking van aansprakelijkheid van de besloten vennootschappen naar mijn cliënt.
Verder zitten stukken van de Belastingdienst niet in het dossier. Ik heb inmiddels een deel van die stukken ontvangen en daar zal ook een duidelijke toelichting op moeten komen.
De rechtbank heeft helemaal geen acht geslagen op de standpunten van de verdediging en heeft daarmee naar onze mening een onjuiste beslissing genomen.
Het verzoek van de verdediging is aldus de behandeling van de zaak aan te houden, teneinde de inhoudelijke behandeling van de zaak vooraf te laten gaan door een schriftelijke conclusiewisseling, waarbij uw hof voorzien kan worden van nadere stukken, waaronder een verklaring van mijn cliënt, en waarbij tevens kan worden aangegeven welke bijdrage de verzochte getuigen kunnen leveren.
De voorzitter verzoekt de advocaat-generaal het standpunt van het Openbaar Ministerie ten aanzien van de verzoeken van de verdediging kenbaar te maken. De advocaat-generaal voert daartoe het woord als volgt:
Het vonnis van de rechtbank is van 22 mei 2012, inmiddels is het 3 maart 2016. Mijns inziens heeft de verdediging in de tussenliggende periode voldoende tijd gehad om de zaak voor te bereiden en aan te geven waarom de getuigen gehoord moeten worden. In de appelschriftuur zijn de getuigenverzoeken niet onderbouwd. Die onderbouwing had ik ter terechtzitting van heden toch wel verwacht.
Dat geldt ook voor de belastingstukken. Vier jaar lang is er niets gebeurd om het gestelde te kunnen onderbouwen, terwijl dit in eerste aanleg ook al speelde.
Anderzijds gaat het in deze ontnemingsprocedure om een substantieel bedrag.
Ik refereer me aan het oordeel van het hof ten aanzien van de verzochte conclusiewisseling, met dien verstande dat ik - mocht u tot een schriftelijke conclusiewisseling besluiten - uw hof verzoek daarbij zeer strikte termijnen te hanteren.
(...)
De voorzitter onderbreekt het onderzoek voor beraad.
Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat het hof geen behoefte heeft aan een schriftelijke conclusiewisseling."
2.3.
De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang.
- Art. 511d, eerste lid, Sv:
"Op de behandeling van een vordering van de officier van justitie zijn de bepalingen van de eerste afdeling van Titel VI van het tweede Boek van overeenkomstige toepassing. De behandeling van de vordering ter terechtzitting kan worden voorafgegaan door een schriftelijke voorbereiding op de wijze als door de rechtbank te bepalen. (...)"
- Art. 511g, tweede lid aanhef en onder b, Sv:
"Titel II van het derde Boek is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:
(...)
b. de behandeling van de vordering waarvan beroep is ingesteld voorafgegaan kan worden door een schriftelijke voorbereiding op de wijze als door het gerechtshof te bepalen."
2.4.
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 22 december 1992 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten ter verruiming van de mogelijkheden tot toepassing van de maatregel van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en andere vermogenssancties (Stb. 1993, 11), houdt met betrekking tot de mogelijkheid van schriftelijke voorbereiding van de ontnemingsprocedure in:
"(...) voorzien [is] in de mogelijkheid om de behandeling ter terechtzitting te doen voorafgaan door een schriftelijke voorbereiding. De rechtbank kan aldus, als de opgeroepene voor de eerste maal verschijnt, onder schorsing van de behandeling voor bepaalde of onbepaalde tijd, hem en het openbaar ministerie de gelegenheid bieden schriftelijke conclusies uit te wisselen, waardoor de behandeling ter zitting kan worden bekort en een doelmatige besluitvorming bevorderd."
(Kamerstukken II 1989/90, 21 504, nr. 3, p. 37)
2.5.1.
In deze zaak heeft de raadsman het verzoek gedaan tot het doen plaatsvinden van een schriftelijke voorbereiding als bedoeld in art. 511g, tweede lid aanhef en onder b, Sv. Op zo een verzoek dient overeenkomstig art. 329 en 330 Sv – welke bepalingen ingevolge art. 511g, tweede lid, Sv en art. 415, eerste lid, Sv ook in hoger beroep van toepassing zijn – ter terechtzitting te worden beslist, nadat het openbaar ministerie daaromtrent is gehoord. De rechter is niet gehouden een schriftelijke voorbereiding toe te staan, maar kan daartoe beslissen indien dat naar zijn oordeel bijdraagt aan een doelmatig verloop van de ontnemingsprocedure. In dat verband verdient opmerking dat, voor zover het verzoek tot het doen plaatsvinden van een schriftelijke voorbereiding verband houdt met de wens om stukken over te leggen, daarbij van belang kan zijn dat de betrokkene, ook indien geen schriftelijke voorbereiding plaatsvindt, op grond van art. 414, eerste lid, Sv in verbinding met art. 511g, tweede lid, Sv bevoegd is ter gelegenheid van de behandeling van de ontnemingsvordering ter terechtzitting in hoger beroep nieuwe bescheiden over te leggen.
2.5.2.
Het oordeel of een schriftelijke voorbereiding bijdraagt aan een doelmatig verloop van de ontnemingsprocedure, is sterk verweven met aan de feitenrechter voorbehouden waarderingen van feitelijke aard omtrent bijvoorbeeld het procesverloop en de aan het verzoek ten grondslag gelegde gronden. Dat oordeel kan in cassatie slechts in beperkte mate worden getoetst.
2.6.
Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat in het onderhavige geval een schriftelijke voorbereiding niet bijdraagt aan een doelmatig verloop van de ontnemingsprocedure. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
2.7.
Het middel faalt.

3.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
10 juli 2018.