Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
10 juli 2018.
Hoge Raad
Op 10 juli 2018 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak met nummer 16/05402. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 2 november 2016 had geoordeeld in de strafzaak met nummer 21/003872-14. De verdachte was beschuldigd van het voorbereiden van een woninginbraak. De advocaat van de verdachte, J. van Rooijen, heeft middelen van cassatie voorgesteld, welke aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Volgens artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) behoeft dit geen nadere motivering, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft derhalve het beroep verworpen.
Dit arrest is gewezen door vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De uitspraak is openbaar gemaakt op 10 juli 2018.