ECLI:NL:HR:2018:1207

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
18/01430
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot voortgezet verblijf en de rol van externe instellingen in het afwenden van gevaar

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juli 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een machtiging tot voortgezet verblijf op basis van artikel 15 van de Wet Bopz. De verzoekster, aangeduid als betrokkene, had beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Limburg van 12 januari 2018. In deze beschikking werd de machtiging tot voortgezet verblijf verleend, waarbij de vraag centraal stond of gevaar kon worden afgewend door tussenkomst van personen of instellingen buiten het ziekenhuis.

De Hoge Raad verwijst in zijn uitspraak naar de eerdere beschikking van de rechtbank en constateert dat de officier van justitie niet is verschenen en geen verweerschrift heeft ingediend. De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal was om het cassatieberoep te verwerpen. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat stelt dat geen nadere motivering vereist is wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

Uiteindelijk verwerpt de Hoge Raad het beroep van de verzoekster, waarmee de eerdere beslissing van de rechtbank in stand blijft. Deze uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden waaronder een machtiging tot voortgezet verblijf kan worden verleend en de rol van externe instellingen in het afwenden van gevaar.

Uitspraak

13 juli 2018
Eerste Kamer
18/01430
TT/AR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[betrokkene],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. C. Reijntjes-Wendenburg,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE BIJ HET ARRONDISSEMENTSPARKET LIMBURG,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.

1.Het geding in feitelijke instantie

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak C/03/245210 BZ RK 18/69 van de rechtbank Limburg van 12 januari 2018.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op
13 juli 2018.