ECLI:NL:HR:2018:1210

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juli 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
17/04124
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een arrest inzake de beloning van een commissaris en onverschuldigde betaling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 juli 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen [eiser] en IMEKO HOLDING N.V. De zaak betreft de beloning van een commissaris die tijdelijk bestuurstaken heeft verricht. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 23 mei 2017 en verwijst de zaak naar het gerechtshof Den Haag voor verdere behandeling. De achtergrond van de zaak ligt in een geschil over de beloning van [eiser] als commissaris van IMEKO, waarbij IMEKO vorderde dat [eiser] een bedrag van € 563.750,-- terugbetaalt, dat volgens hen onverschuldigd was betaald. De rechtbank had deze vordering afgewezen, maar het hof had het vonnis van de rechtbank vernietigd en de vordering van IMEKO toegewezen. De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet voldoende heeft gemotiveerd waarom het verweer van [eiser] dat IMEKO ongerechtvaardigd wordt verrijkt niet in de beoordeling is betrokken. Dit leidt tot de vernietiging van het hofarrest en de zaak wordt terugverwezen voor verdere behandeling.

Uitspraak

13 juli 2018
Eerste Kamer
17/04124
TT/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. M.E. Bruning,
t e g e n
IMEKO HOLDING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. M.J. Schenck.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en Imeko.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak C/13/402104/HA ZA 08-1868 van de rechtbank Amsterdam van 25 februari 2009, 12 augustus 2009 en 15 oktober 2014;
b. het arrest in de zaak 200.172.176/01 van het gerechtshof Amsterdam van 23 mei 2017.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Imeko heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van [eiser] heeft bij brief van 15 juni 2018 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De statuten van Imeko bepalen onder meer:
“(…)
Artikel 18
18.1.
De leden van de directie worden benoemd door de algemene vergadering, die hen te allen tijde kan schorsen en ontslaan.
(…)
18.6. (…)
Ingeval van belet of ontstentenis van alle leden van de directie is de raad van commissarissen voorlopig met het bestuur belast; de raad van commissarissen is alsdan bevoegd om een of meer tijdelijke bestuurders aan te wijzen. Ingeval van ontstentenis neemt de raad van commissarissen zo spoedig mogelijk de nodige maatregelen teneinde een definitieve voorziening te doen treffen.
18.7.
De raad van commissarissen stelt het salaris, het eventuele tantième en de verdere arbeidsvoorwaarden van de leden van de directie vast.
(…)
Artikel 23
De algemene vergadering kan aan de commissarissen een beloning toekennen. Kosten worden hun vergoed.
(…)”
(ii) [eiser] is in de algemene vergadering van 27 juni 2002 benoemd tot lid van de raad van commissarissen. Hij is tevens aangewezen als voorzitter. Verder is in die vergadering onder meer besloten:
- het honorarium van de commissarissen wordt verhoogd naar € 10.000,-- per jaar per lid en € 12.000,-- voor de voorzitter, alsmede wordt een onkostenvergoeding vastgesteld;
en in verband met het aftreden van de enig bestuurder van Imeko kort daarvoor:
- de directievoering over Imeko wordt vooralsnog overgelaten aan de raad van commissarissen.
(iii) Op 2 juli 2002 heeft de raad van commissarissen – destijds bestaande uit [eiser], [betrokkene 1] en [betrokkene 2] – een taakverdeling gemaakt. Voorts zijn toen, blijkens de notulen, de volgende besluiten genomen:
“3. Voor de management taken zal een aangepast tarief worden berekend van € 1.000,- ex BTW per dag. Losse uren worden doorberekend ad € 200,- per uur.
4. De kilometervergoeding voor zakelijk verreden kilometers wordt vastgesteld op € 0,45 per kilometer ex. BTW.”
  • iv) [eiser] is met ingang van 12 juni 2006 uitgeschreven als commissaris en heeft na deze datum geen functies meer bekleed bij Imeko.
  • v) De in de algemene vergadering van 27 juni 2002 vastgestelde commissarisvergoeding van [eiser] berekend over de gehele periode dat hij commissaris was, komt neer op (47,5 maanden x 1/12 x € 12.000,-- =) € 47.500,--. [eiser] heeft daarnaast in die periode een bedrag van € 563.750,-- (volgens Imeko), althans € 501.900,-- (volgens [eiser]) als bestuurs-/managementvergoeding ontvangen, alsmede een bedrag van € 70.970,56 als onkostenvergoeding.
3.2
Imeko vordert in deze procedure, voor zover in cassatie van belang, veroordeling van [eiser] tot terugbetaling van € 563.750,-- (het bedrag dat volgens Imeko is gemoeid met de hiervoor in 3.1 onder (v) genoemde bestuurs-/managementvergoeding) uit hoofde van onverschuldigde betaling. De rechtbank heeft die vordering afgewezen.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de hiervoor genoemde vordering van Imeko alsnog toegewezen op de grond dat [eiser] als commissaris slechts aanspraak kan maken op een door de algemene vergadering vastgestelde beloning, ongeacht de aard van de door hem verrichte werkzaamheden, waarbij het heeft verwezen naarHR 6 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU6509, NJ 2012/336 (rov. 3.5-3.6).
3.3.1
Onderdeel 4.2 klaagt dat het hof ten onrechte niet in zijn beoordeling heeft betrokken het in eerste aanleg gevoerde verweer van [eiser] (zie de conclusie van dupliek onder 24) dat Imeko ongerechtvaardigd wordt verrijkt als [eiser] de aan hem betaalde bestuurs-/managementvergoeding als onverschuldigd betaald aan Imeko moet terugbetalen.
3.3.2
Deze klacht slaagt. Uit het bestreden arrest blijkt niet dat het hof het hiervoor in 3.3.1 bedoelde verweer in zijn beoordeling heeft betrokken. Aldus heeft het hof zijn beslissing niet naar behoren gemotiveerd.
3.4
De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.5
Nu Imeko de hiervoor in 3.3.2 vastgestelde omissie van het hof niet heeft uitgelokt of verdedigd, zullen de kosten van het geding in cassatie worden gereserveerd.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 23 mei 2017;
verwijst het geding naar het gerechtshof Den Haag ter verdere behandeling en beslissing;
reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak;
begroot deze kosten tot op de uitspraak in cassatie aan de zijde van [eiser] op € 2.130,49 aan verschotten en€ 2.600,-- voor salaris, en aan de zijde van Imeko op € 6.575,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren G. Snijders, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op
13 juli 2018.