ECLI:NL:HR:2018:153

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 februari 2018
Publicatiedatum
6 februari 2018
Zaaknummer
16/04719
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vrijspraak van het doen binnenkomen van een luchtdrukwapen vanuit de Verenigde Staten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 februari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de vrijspraak van een verdachte die ervan beschuldigd werd een luchtdrukgeweer, dat een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, vanuit de Verenigde Staten naar Nederland te hebben doen binnenkomen. De tenlastelegging was gebaseerd op artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (WWM), in verbinding met artikel 2, eerste lid, WWM en artikel 3, aanhef en onder a, van de Regeling wapens en munitie (RWM). Het Hof had geoordeeld dat het luchtdrukgeweer, de Benjamin Marauder, wat betreft vorm en afmetingen te onderscheiden was van een echt vuurwapen en daarom geen sprekende gelijkenis vertoonde. De Hoge Raad heeft het oordeel van het Hof bevestigd en geoordeeld dat de uitleg van de term 'sprekende gelijkenis' in dit geval niet onjuist was. De Hoge Raad concludeerde dat het binnen het grondgebied van Nederland doen komen van een luchtdrukgeweer geen strafbaar feit oplevert, tenzij het wapen wat betreft zijn vorm en afmetingen niet of nauwelijks van een echt vuurwapen te onderscheiden is. De Hoge Raad verwierp het beroep van het Openbaar Ministerie, waarmee de vrijspraak van de verdachte in stand bleef.

Uitspraak

6 februari 2018
Strafkamer
nr. S 16/04719
DFL/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 25 mei 2016, nummer 22/002083-15, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door het Openbaar Ministerie. Het heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Tenlastelegging en motivering van de gegeven vrijspraak

2.1.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
"hij op of omstreeks 9 december 2009 te Amsterdam en/of te Schiphol (Haarlemmermeer), in elk geval in Nederland een wapen van categorie I onder 7°, te weten een (luchtdruk)geweer (merk Benjamin Marauder), zijnde een voorwerp die voor wat betreft zijn vorm, afmeting en kleur een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen (kogelgeweer), heeft doen binnenkomen vanuit de Verenigde Staten (USA)."
2.2.
Het Hof heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. Het heeft daartoe onder meer het volgende overwogen:
"De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat, met toepassing van de door hem genoemde "abstracte" benadering (of een voorwerp sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen in het algemeen), het op Schiphol in beslag genomen persluchtgeweer Benjamin Marauder .22, in het bijzonder gelet op zijn vorm en afmeting, een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen (kogelgeweer) en in zoverre voor bedreiging en afdreiging geschikt is, en dat het aan de verdachte ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
De deskundige, de heer Ing. J. van Driel, werkzaam bij FARE consultants, als gerechtelijk deskundige ingeschreven in het NRGD, is in zijn advies d.d. 26 februari 2014 aan mr. Roelink tot de conclusie gekomen dat het in de tenlastelegging genoemde luchtdrukgeweer, de Benjamin Marauder, geen sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen en dat dit wapen derhalve niet valt onder artikel 2, eerste lid, categorie I, onder 7, van de Wet wapens en munitie (WWM) maar onder artikel 2, eerste lid, categorie IV, onder 4 van de WWM.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de deskundige verklaard dat uit de jurisprudentie kan worden afgeleid dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een sprekende gelijkenis de volgende stappen moeten worden doorlopen:
- Is sprake van een (vrijwel) exacte kopie van één bepaald merk en model?
- Is dit het geval, dan moeten het merk en het model vuurwapen worden benoemd en kan het wapen onder categorie I, sub 7° van artikel 2, eerste lid van de Wet wapens en munitie worden geplaatst.
- Als geen sprake is van een kopie kan worden gekeken of het gaat om een bewuste nabootsing van een vuurwapen zonder dat de maker hierbij één bepaald merk en model voor ogen heeft gestaan. Dit kan worden gedaan door het aantonen van niet-functionele onderdelen die de kennelijke bedoeling hebben om het wapen het uiterlijk van een vuurwapen te geven. Voorbeelden van niet-functionele onderdelen zijn een uitsparing in het huis van een luchtdrukgeweer, die een hulsuitwerpvenster moet voorstellen, een pseudo-vuurselector en een pseudo-patroonhouder.
De deskundige heeft ter terechtzitting van 11 mei 2016 een nadere toelichting gegeven aan de hand van een door hem getoond model wapen van het merk Benjamin Marauder van recentere datum dan het model dat onder de verdachte in beslag is genomen. Hij heeft daarbij uitgelegd op welke - overigens ondergeschikte - punten dit recentere wapen verschilt van het wapen dat onder de verdachte in beslag is genomen, welk wapen de deskundige niet daadwerkelijk heeft gezien.
Het in beslag genomen wapen bevat volgens de deskundige geen niet-functionele onderdelen en geen onderdelen om te verhullen dat het een luchtdrukgeweer is.
De conclusie van de deskundige is dat het door de verdachte vermoedelijk ingevoerde wapen geen sprekende gelijkenis vertoont met een bestaand vuurwapen, laat staan het wapen waarmee de verbalisant [verbalisant] het heeft vergeleken.
Het hof sluit zich aan bij de conclusie van de deskundige.
Het hof is van oordeel dat er geen sprake is van een sprekende gelijkenis met een Bolt Action klein kaliber - zijnde het wapen dat door de deskundige op de zitting is getoond en waarmee de politie het in beslag genomen wapen vergeleken heeft - en evenmin met een ander voorwerp als bedoeld in artikel 2, eerste lid, categorie I, onder 7 van de Wet wapens en munitie.
Het hof volgt de advocaat-generaal dus niet in de door hem genoemde "abstracte" benadering."

3.Beoordeling van het middel

3.1.
Het middel komt op tegen de door het Hof gegeven vrijspraak van het tenlastegelegde.
3.2.
De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang.
- Art. 2, eerste lid, Wet wapens en munitie (hierna: WWM):
"Wapens in de zin van deze wet zijn de hieronder vermelde of overeenkomstig dit artikellid aangewezen voorwerpen, onderverdeeld in de volgende categorieën.
Categorie I
(...)
7°. andere door Onze Minister aangewezen voorwerpen die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken, dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn.
(...)
Categorie IV
(...)
4°. lucht-, gas- en veerdrukwapens, behoudens zulke door Onze Minister overeenkomstig categorie I, sub 7°, aangewezen die zodanig gelijken op een vuurwapen dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn;
(...)"
- Art. 13, eerste lid, WWM:
"Het is verboden een wapen van categorie I te vervaardigen, te transformeren, voor derden te herstellen, over te dragen, voorhanden te hebben, te dragen, te vervoeren, te doen binnenkomen of te doen uitgaan."
- Art. 3, aanhef en onder a, van de Regeling wapens en munitie (hierna: RWM):
"Als voorwerpen van categorie I, onder 7°, die een ernstige bedreiging van personen kunnen vormen of die zodanig op een wapen gelijken dat zij voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn, worden aangewezen:
a. voorwerpen die voor wat betreft hun vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertonen met vuurwapens of met voor ontploffing bestemde voorwerpen, met uitzondering van speelgoedvoorwerpen als bedoeld in de Richtlijn 2009/48/EG."
3.3.
De tenlastelegging is toegesneden op art. 13, eerste lid, WWM in verbinding met art. 2, eerste lid, WWM en art. 3, aanhef en onder a, RWM. Daarom moet de in de tenlastelegging voorkomende uitdrukking "een sprekende gelijkenis" geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in laatstgenoemde bepaling.
3.4.1.
Wat betreft luchtdrukwapens bevat art. 27, eerste lid, WWM uitsluitend een verbod tot het in het openbaar dragen daarvan. Verdergaande juridisering werd blijkens de wetsgeschiedenis zoals weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 27 door de wetgever onwenselijk geacht. Het binnen het grondgebied van Nederland doen komen van een luchtdrukgeweer levert derhalve geen strafbaar feit op, tenzij het wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen.
3.4.2.
Gelet op voormelde bedoeling van de wetgever ligt een ruime uitleg van de uitdrukking "een sprekende gelijkenis" in art. 3 RWM niet voor de hand. Een ruime uitleg zou immers ertoe kunnen leiden dat met het oog op de beoefening van de schietsport met lucht-, gas- of veerdrukwapens alsnog een door de wetgever niet gewild stelsel van speciale ontheffingsgronden in het leven moet worden geroepen.
3.4.3.
Een met de bedoeling van de wetgever strokende uitleg van art. 3 RWM houdt in dat onder een lucht-, gas- of veerdrukwapen dat wat betreft vorm en afmetingen "een sprekende gelijkenis" vertoont met een vuurwapen moet worden verstaan: een wapen als voormeld dat wat betreft vorm en afmetingen niet of nauwelijks van een echt vuurwapen te onderscheiden is. Dit sluit ook aan bij de in de in art. 3 RWM vermelde Richtlijn 2009/48/EG (de zogenoemde Speelgoedrichtlijn) aangezien in art. 2, eerste lid, in verbinding met bijlage I sub 2 onder e van die Richtlijn is bepaald dat "imitaties van echte vuurwapens" niet als speelgoed in de zin van de Richtlijn worden beschouwd.
3.5.
De Hoge Raad verstaat 's Hofs overwegingen aldus dat het Hof heeft vastgesteld dat het in de tenlastelegging vermelde luchtdrukgeweer wat betreft vorm en afmetingen is te onderscheiden van een echt vuurwapen, en heeft geoordeeld dat het daarom geen sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste opvatting omtrent de te dezen aan te leggen maatstaf en is, ook in het licht van wat de Advocaat-Generaal ter terechtzitting heeft aangevoerd, toereikend gemotiveerd.
3.6.
Het middel faalt.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst, E.S.G.N.A.I. van de Griend, A.L.J. van Strien en M.T. Boerlage, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
6 februari 2018.