Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
11 september 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 25 oktober 2017 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte. De verdachte, geboren in 1972, was aangeklaagd voor poging tot uitlokking van moord op zijn ex-vriend en diens nieuwe vriendin, alsook voor bedreiging van zijn ex-vriend met enig misdrijf tegen het leven. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat er geen middelen van cassatie zijn ingediend door de verdachte, die niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur met middelen van cassatie heeft laten indienen door een raadsman. Dit betekent dat de verdachte niet ontvankelijk kan worden verklaard in het beroep, omdat niet is voldaan aan het vereiste van artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad heeft op 11 september 2018 geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het beroep, en dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting.