Uitspraak
[X]te
[Z], Marokko (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Centrale Raad van Beroepvan 25 augustus 2017, nr. 16/6743 AKW, betreffende een besluit van de Sociale verzekeringsbank ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 februari 2018 uitspraak gedaan over het beroep in cassatie van een belanghebbende uit Marokko tegen een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De zaak betreft een besluit van de Sociale Verzekeringsbank ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld en vastgesteld dat de belanghebbende geen domicilieadres in Nederland heeft gekozen. Dit heeft geleid tot complicaties bij de communicatie over de verschuldigdheid van het griffierecht. De griffier van de Hoge Raad heeft de belanghebbende op 8 november 2017 gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en een termijn van vier weken gesteld. Aangezien het griffierecht niet is voldaan, heeft de griffier op 14 december 2017 de belanghebbende nogmaals in de gelegenheid gesteld om te reageren op het niet tijdig betalen van het griffierecht. De belanghebbende heeft echter geen gebruik gemaakt van deze gelegenheid. Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de zaak is afgesloten met de beslissing dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk is verklaard.