Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
gevestigd te Mistelgau-Obernsees, Duitsland,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
De rechtbank heeft de vordering afgewezen.
4.Beslissing
5 oktober 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 oktober 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil over onrechtmatige daad en wanprestatie. De eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk, had een geldlening verstrekt aan [betrokkene 1] in verband met de ontwikkeling van een vakantiepark in Duitsland. De eiser stelde dat de Duitse vennootschap Feriendorf onrechtmatig had geprofiteerd van de wanprestatie van [betrokkene 1] en Buva B.V., die in 2014 failliet was verklaard. De rechtbank Limburg had de vordering van de eiser afgewezen, en het gerechtshof 's-Hertogenbosch had dit vonnis bekrachtigd.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat Feriendorf niet onrechtmatig had gehandeld. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de eiser voldoende had gesteld dat Feriendorf het project had overgenomen zonder dat hij de hem toekomende rechten had gekregen, en dat dit onrechtmatig kon zijn. De Hoge Raad veroordeelde Feriendorf tot betaling van de proceskosten in cassatie, die op dat moment waren begroot op € 2.130,49 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak werden voldaan.