ECLI:NL:HR:2018:1843

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 oktober 2018
Publicatiedatum
4 oktober 2018
Zaaknummer
17/03497
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en wanprestatie in de context van projectontwikkeling en financiering van een vakantiedorp in Duitsland

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 oktober 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die voortvloeide uit een geschil over onrechtmatige daad en wanprestatie. De eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk, had een geldlening verstrekt aan [betrokkene 1] in verband met de ontwikkeling van een vakantiepark in Duitsland. De eiser stelde dat de Duitse vennootschap Feriendorf onrechtmatig had geprofiteerd van de wanprestatie van [betrokkene 1] en Buva B.V., die in 2014 failliet was verklaard. De rechtbank Limburg had de vordering van de eiser afgewezen, en het gerechtshof 's-Hertogenbosch had dit vonnis bekrachtigd.

De Hoge Raad oordeelde dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat Feriendorf niet onrechtmatig had gehandeld. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelde dat de eiser voldoende had gesteld dat Feriendorf het project had overgenomen zonder dat hij de hem toekomende rechten had gekregen, en dat dit onrechtmatig kon zijn. De Hoge Raad veroordeelde Feriendorf tot betaling van de proceskosten in cassatie, die op dat moment waren begroot op € 2.130,49 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak werden voldaan.

Uitspraak

5 oktober 2018
Eerste Kamer
17/03497
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. A.E.H. van der Voort Maarschalk,
t e g e n
FERIEN- UND THERMENDORF FRÄNKISCHE SCHWEIZ GMBH,
gevestigd te Mistelgau-Obernsees, Duitsland,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en Feriendorf.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak C/04/122904/HA ZA 13-151 van de rechtbank Limburg van 4 september 2013 en 21 januari 2015;
b. het arrest in de zaak 200.168.867/02 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 25 april 2017.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen Feriendorf is verstek verleend.
De zaak is voor [eiser] toegelicht door zijn advocaat en mede door mr. J.M. Vermolen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot vernietiging en verwijzing.
Mr. B.T.M. van der Wiel heeft namens [eiser] schriftelijk op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

3.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.1.1-1.1.14. Samengevat gaat het om het volgende.
( i) [eiser] heeft in de periode 2006-2012 geldleningen verstrekt aan [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) onder meer in verband met de ontwikkeling van een project in Duitsland voor de bouw van een vakantiepark (hierna: het project). Buva B.V. (hierna: Buva) is in 2006 opgericht ten behoeve van de projectontwikkeling van onroerend goed. [betrokkene 1] was enig aandeelhouder en bestuurder van Buva.
(ii) In 2007 heeft Buva een groot aantal koopovereenkomsten gesloten met grondeigenaren. In de overeenkomsten is vermeld dat Buva de percelen zou gaan gebruiken voor de ontwikkeling van het project.
(iii) Bij overeenkomst van 16 december 2009 heeft [eiser] aan [betrokkene 1] een geldlening van € 30.000,-- verstrekt. Deze overeenkomst is mede ondertekend door [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3] ), een zoon van [betrokkene 1] De overeenkomst houdt onder meer in dat alle leningen zullen worden terugbetaald en dat [betrokkene 1] en [betrokkene 3] privé en zakelijk garant staan.
(iv) Buva heeft begin 2011 uit een door [eiser] bij wege van lening betaald bedrag van € 60.000,-- de overdrachtsbelasting voldaan ten aanzien van enkele van de hiervoor onder (ii) bedoelde percelen. De koopsommen zijn door Buva onbetaald gelaten.
( v) Op 23 mei 2012 is Feriendorf opgericht door [betrokkene 3] en [betrokkene 6], de Duitse advocaat van [betrokkene 1] en Buva. [betrokkene 3] werd voor 51% aandeelhouder, [betrokkene 6] voor 49%. Beiden werden bestuurder.
(vi) Bij brief van 20 september 2012 is aan de hiervoor onder (ii) bedoelde grondeigenaren bericht dat Feriendorf het project zou voortzetten, dat zij daarom de grond moest verwerven en dat de bestaande koopovereenkomsten ongedaan moesten worden gemaakt. Vervolgens zijn koopovereenkomsten gesloten tussen Feriendorf en de grondeigenaren.
(vii) [betrokkene 1] en Buva zijn in 2014 in staat van faillissement verklaard.
(viii) Nadat [eiser] beslag had gelegd op de aandelen van [betrokkene 3] in Feriendorf, heeft Feriendorf op 20 oktober 2015 gebruik gemaakt van haar statutaire recht om de aandelen van [betrokkene 3] in te trekken en [betrokkene 3] als statutair directeur te ontslaan. Sindsdien is [betrokkene 6] alleen bestuurder en enig aandeelhouder.
3.2.1
In dit geding vordert [eiser] de veroordeling van Feriendorf tot het betalen van schadevergoeding op de grond dat Feriendorf jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld.
De rechtbank heeft de vordering afgewezen.
3.2.2
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank, voor zover van belang, bekrachtigd. Het heeft daartoe onder meer het volgende overwogen.
Het onrechtmatig handelen van Feriendorf is volgens [eiser] erin gelegen dat zij de realisatie van het project om niet heeft overgenomen van Buva, althans tegen een vergoeding die zou worden voldaan uit de met het project te realiseren opbrengst. (rov. 3.3.1)
Het hof gaat veronderstellenderwijs ervan uit dat de voortzetting van het project door Feriendorf berust op een met Buva gemaakte afspraak. (rov. 3.4.1)
Het hof overwoog vervolgens:
“3.4.2. Naar het oordeel van het hof kan voor het door [eiser] aan Feriendorf verweten onrechtmatig handelen geen grondslag worden gevonden in een aan een derde (i.c. Feriendorf) te verwijten ‘onrechtmatig profiteren van een wanprestatie’ van zijn wederpartij (i.c. BUVA) in een andere contractuele relatie (i.c. [betrokkene 1] , BUVA en [betrokkene 3] / [eiser] ). Voor een dergelijk onrechtmatig handelen is vereist dat de derde dankzij de tekortkoming van de wanpresterende contractspartij iets heeft kunnen verkrijgen dat hij zonder die tekortkoming niet zou hebben kunnen verkrijgen (b.v. de verkrijging van een stuk grond dat met miskenning van een optierecht van een ander op die grond aan hem is verkocht en geleverd). Aan de derde kan dan onder omstandigheden onrechtmatig handelen worden verweten jegens de gedupeerde in een contractuele relatie waarin hij zelf geen partij is. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn indien hij de desbetreffende wanprestatie heeft uitgelokt of bevorderd en hij zich bewust is geweest of heeft moeten zijn van het nadeel van de wanprestatie voor de gedupeerde. In het onderhavige geval is van een dergelijke situatie geen sprake. Een onverbrekelijke verbondenheid tussen de voortzetting van het project door Feriendorf en de door [eiser] gestelde tekortkoming van [betrokkene 1] , BUVA en [betrokkene 3] (de niet voldoening door [betrokkene 1] van zijn schuld uit leningen aan [eiser] en door BUVA en [betrokkene 3] aan hun hoofdelijke aansprakelijkheid daarvoor), is door [eiser] niet gesteld noch anderszins gebleken. Door [eiser] wordt niet gesteld dat Feriendorf het project dankzij de wanprestatie van [betrokkene 1] , BUVA en [betrokkene 3] jegens [eiser] heeft kunnen overnemen. [eiser] stelt, omgekeerd, dat de overname van het project door Feriendorf tot gevolg heeft gehad dat BUVA en [betrokkene 1] geen opbrengsten uit het project hebben kunnen realiseren waaruit de door [eiser] verstrekte leningen hadden kunnen worden terugbetaald of waarop [eiser] zich voor zijn vordering uit de leningen had kunnen verhalen.”
3.3.1
Onderdeel 1 van het middel klaagt over het oordeel van het hof dat van onrechtmatig handelen van Feriendorf geen sprake is omdat Feriendorf het project niet heeft verkregen dankzij de wanprestatie van [betrokkene 1] , Buva en [betrokkene 3] Volgens het onderdeel is dit oordeel onbegrijpelijk omdat [eiser] heeft gesteld dat zijn afspraken met [betrokkene 1] , Buva en [betrokkene 3] inhielden dat hij 25% van (de aandelen in) het project en 50% van de grond van het project zou krijgen bij gebreke van terugbetaling van zijn leningen. Het hof heeft de tekortkoming ten aanzien van deze afspraken uit het oog verloren door in rov. 3.4.2 alleen te spreken over de tekortkoming bestaande in het niet terugbetalen van de leningen. Nu Feriendorf het hele project en alle grond heeft overgenomen zonder dat [eiser] de hem (bij gebreke van terugbetaling van de leningen) toegezegde 25% respectievelijk 50% verkreeg, heeft Feriendorf wel degelijk iets dankzij die wanprestatie van [betrokkene 1] , Buva en [betrokkene 3] verkregen, aldus het onderdeel.
3.3.2
Het hof heeft in rov. 3.4.2 overwogen dat door [eiser] niet is gesteld dat Feriendorf het project dankzij de wanprestatie van [betrokkene 1] , Buva en [betrokkene 3] heeft kunnen overnemen. Blijkens de gedingstukken waarop het onderdeel wijst (zie voor vindplaatsen de conclusie van de Advocaat-Generaal, voetnoten 4-6), heeft [eiser] gesteld dat hij jegens [betrokkene 1] en (op grond van een persoonlijke garantstelling ook jegens) [betrokkene 3] bij gebreke van terugbetaling van de geldleningen het recht had om (voor € 1,--) 25% van de aandelen in het project over te nemen alsmede het recht om 50% van de grond te kopen, en dat een en ander hem niet is aangeboden. [eiser] heeft voorts onder meer gesteld dat Feriendorf alle grond van het project heeft verkregen. De stellingen van [eiser] kunnen niet anders worden begrepen dan dat hij heeft gesteld dat Feriendorf grond van het project heeft verkregen doordat [betrokkene 1] en [betrokkene 3] de afspraak dat [eiser] bij niet-terugbetaling van de leningen 50% van de grond zou kunnen kopen, niet zijn nagekomen. Het oordeel van het hof dat [eiser] een en ander niet heeft gesteld, is derhalve onbegrijpelijk. Het onderdeel is gegrond.
3.4
De in onderdeel 2 aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 25 april 2017;
verwijst het geding naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Feriendorf in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 2.130,49 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Feriendorf deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en G. Snijders, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.E. du Perron op
5 oktober 2018.