Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te Lemmer, gemeente De Friese Meren,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
- i) Veka bouwt en onderhoudt schepen. [verzoeker] is met ingang van 1 januari 2012 voor onbepaalde tijd in dienst getreden van Veka, laatstelijk in de functie van kraanmachinist.
- ii) Volgens de door de werknemers van Veka gebruikte verlofbriefjes dienen werknemers voor verlof van meer dan twee dagen toestemming te krijgen van zowel de afdelingschef als de bedrijfsleider.
- iii) [verzoeker] heeft een verlofaanvraag ingediend voor de periode van 29 september 2016 - 21 oktober 2016.
De normale gang van zaken is eerst een akkoord van de werkgever voor een verlof periode en vervolgens maak je daar je reisplannen op.
Deze strekken onder meer (primair) tot vernietiging van het ontslag op staande voet, loondoorbetaling en wedertewerkstelling, en (subsidiair) tot toekenning van diverse vergoedingen. Veka heeft een tegenverzoek gedaan tot betaling door [verzoeker] van een schadevergoeding van € 3.039,99 en (voorwaardelijk) tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van art. 7:669 lid 1 in verbinding met lid 3, onder e en g, BW.
Zij heeft daartoe onbestreden aangevoerd dat Veka geen Bouwvak kent en dat zij geen toezegging heeft gedaan, inhoudende dat [verzoeker] altijd in oktober met vakantie zou mogen gaan. Tegenover deze betwisting heeft [verzoeker] geen nadere feiten gesteld. Het hof passeert dan ook zijn bewijsaanbod. Daarbij overweegt het hof dat het feit dat [verzoeker] jarenlang met instemming van de toen bij Veka werkzame bedrijfsleiders in oktober met vakantie naar Spanje is gegaan, niet een toezegging voor de toekomst impliceert, terwijl voorts niet valt in te zien, waarom [verzoeker] – zonder toelichting omtrent de gestelde afspraak op het verlofbriefje – een verlofaanvraag met betrekking tot de bedoelde periode heeft ingediend.”
Het onderdeel voert onder meer aan dat het bewijsaanbod ziet op een relevante en concrete feitelijke stelling, dat het tijdig en duidelijk door [verzoeker] is aangevoerd en dat over het bewijsthema niet eerder getuigen zijn gehoord.
4.Beslissing
5 oktober 2018.