Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
9 oktober 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 oktober 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de Salduz-problematiek, waarbij de vraag centraal staat of de verdachte duidelijk is gewezen op zijn recht op verhoorbijstand en of hij van dat recht ondubbelzinnig afstand heeft gedaan. De Hoge Raad oordeelt dat uit de door het Hof vastgestelde feiten en omstandigheden niet kan worden afgeleid dat de verdachte op een duidelijke wijze is gewezen op zijn recht op verhoorbijstand. Dit betekent echter niet dat het beroep tot cassatie wordt toegewezen, aangezien het verhoor van de verdachte plaatsvond op 4 november 2015, voordat het recht op verhoorbijstand door de Hoge Raad werd erkend. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en het Hof van Justitie van de Europese Unie, maar komt tot de conclusie dat deze geen ander oordeel rechtvaardigen. De Hoge Raad verwerpt het beroep, waarbij de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren V. van den Brink en M.J. Borgers. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de waarnemend griffier H.J.S. Kea.