Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
9 oktober 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 30 december 2016 uitspraak deed in een strafzaak tegen een leraar die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met een leerlinge. De verdachte, geboren in 1984, heeft zich schuldig gemaakt aan het op onverhoedse wijze in de nek wrijven en het zoenen op de mond van de leerlinge, wat valt onder artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging heeft middelen van cassatie voorgesteld, waarbij de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster en het gebruik van de unus testis-regel (artikel 342.2 van het Wetboek van Strafvordering) aan de orde zijn gesteld.
De Advocaat-Generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, en de Hoge Raad heeft geoordeeld dat de middelen niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad oordeelt dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig is, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Op 9 oktober 2018 heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en dit arrest is uitgesproken door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.