ECLI:NL:HR:2018:1925

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 oktober 2018
Publicatiedatum
11 oktober 2018
Zaaknummer
18/01116
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet tijdige betaling van griffierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 oktober 2018 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] B.V. tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. Het beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van de Rechtbank van 19 januari 2018, waarin het verzet van belanghebbende tegen de opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2014 en de daarbij gegeven boetebeschikking werd behandeld. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld en vastgesteld dat de indiener, [A], niet tijdig het verschuldigde griffierecht had betaald. De griffier van de Hoge Raad had de indiener herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht, maar de indiener heeft geen gebruik gemaakt van de geboden gelegenheid om de reden voor de late betaling mee te delen. Hierdoor kon het beroep in cassatie niet-ontvankelijk worden verklaard op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Het arrest is openbaar uitgesproken en ondertekend door de vice-president en de raadsheren.

Uitspraak

12 oktober 2018
Nr. 18/01116
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X] B.V.(hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Zeeland-West-Brabantvan 19 januari 2018, nr. BRE 16/2415, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2014 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De griffier van de Hoge Raad heeft de indiener van het beroepschrift in cassatie, [A] wonende te [Q], Peru (hierna: de indiener), bij aangetekende brief van 25 april 2018 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling een termijn van vier weken gesteld. Deze brief is wegens onbestelbaarheid teruggezonden aan de Hoge Raad, waarna adresverificatie heeft plaatsgevonden en het stuk bij gewone brief van 18 mei 2018 is verzonden naar het adres van de indiener. Het griffierecht is niet voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft de indiener zowel bij aangetekende brief van 25 mei 2018 als bij per gewone post verzonden brief van 25 mei 2018 in de gelegenheid gesteld binnen vier weken na de dagtekening van deze brieven mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Die termijn eindigde in beide gevallen op 22 juni 2018. Van deze gelegenheid is niet tijdig gebruik gemaakt. Het op 31 augustus 2018 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen emailbericht van de indiener wordt buiten beschouwing gelaten.
Het beroep in cassatie moet op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2018.