Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
13 februari 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 8 september 2016 is gewezen in de strafzaak met nummer 22/004124-15. De verdachte, geboren in 1967, heeft beroep in cassatie ingesteld tegen dit arrest. De verdediging is in deze zaak vertegenwoordigd door advocaat S.J. van der Woude uit Amsterdam, die bij schriftuur middelen van cassatie heeft voorgesteld. Deze schriftuur is aan het arrest gehecht en maakt daar deel van uit. De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, wat inhoudt dat hij van mening is dat de cassatiegronden niet voldoende zijn om het arrest van het Gerechtshof te vernietigen.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat bepaalt dat de middelen geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad van mening is dat de aangevoerde klachten over de motivering van de bewezenverklaring en de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen niet opwegen tegen de beslissing van het Gerechtshof.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 13 februari 2018 het beroep verworpen. Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.T. Boerlage, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.