Uitspraak
zetelende te Den Haag,
wonende te [woonplaats],
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
- i) De moeder is gehuwd geweest met [de vader] (hierna: de vader). Uit dit huwelijk is in 2008 een zoon geboren (hierna: de zoon).
- ii) Uit een Criminal History Record van de staat Illinois (VS) blijkt dat de vader in 1990 is veroordeeld voor ‘criminal sexual abuse’. In 1997 is de vader in Nederland veroordeeld voor ontucht met minderjarige jongens. De vader heeft van 1997 tot en met 1999 daderbehandeling met periodieke nazorg voor pedofielen gevolgd bij de forensisch psychiatrische polikliniek ‘De Waag’.
- iii) Het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (nu geheten Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling) heeft op 8 maart 2010 een melding gedaan aan de Raad voor de kinderbescherming (hierna: de Raad). Naar aanleiding van deze melding heeft de Raad onderzoek gedaan naar de opvoedingssituatie van de zoon en onderzocht of een maatregel van kinderbescherming nodig is. Blijkens een rapport van 1 oktober 2010 heeft de Raad besloten het onderzoek zes maanden te laten rusten, omdat de ouders onder leiding van de Raad afspraken hadden gemaakt over de omgang en de Raad wilde bezien of de ingeslagen weg zou worden vastgehouden en voortgezet.
- iv) Bij beschikking van 4 november 2010 heeft de rechtbank Den Haag de echtscheiding tussen de moeder en de vader uitgesproken. De rechtbank heeft in dezelfde beschikking de Raad opgedragen nader onderzoek te verrichten.
- v) Op 6 april 2011 heeft de moeder tegen de vader aangifte gedaan van onder meer ontucht met de zoon.
- vi) Bij rapport van 28 juni 2011 heeft de Raad de rechtbank geadviseerd de zoon onder toezicht te stellen en de behandeling van de verzoeken omtrent de voorziening in het ouderlijk gezag, de hoofdverblijfplaats en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor zes maanden aan te houden, om de moeder en de vader in de gelegenheid te stellen een mediationtraject te doorlopen.
- vii) Bij beschikking van 27 oktober 2011 heeft de rechtbank bepaald dat alleen de moeder wordt belast met het ouderlijk gezag en dat de zoon bij haar zijn hoofdverblijfplaats zal hebben. Daarnaast heeft de rechtbank een omgangsregeling vastgesteld.
hier tegenover elkaar staan voldoende recht heeft gedaan. (rov. 3.3) De moeder zoekt optimale bescherming van de zoon en daarin is zij niet gemakkelijk gerust te stellen.
De vader wil niet geconfronteerd blijven worden met zijn gedragingen uit het verleden, waarvoor hij is gestraft en behandeling heeft ondergaan. (rov. 3.4)
In zoverre is de kennisgeving van voorwaardelijke niet-verdere vervolging jegens de moeder onrechtmatig. (rov. 3.10)
art. 198 Rv wordt benoemd. De Raad dient de hem door de rechter opgedragen taak dan ook naar beste weten te volbrengen. Daarbij moet de Raad zich, uit het hoofde van zijn taak, steeds laten leiden door het belang van het kind op wie zijn onderzoek betrekking heeft.
Daaraan staat niet zonder meer in de weg dat de gestelde tekortkomingen in het onderzoek van de Raad ook aan de familierechter zijn voorgelegd en voor deze geen aanleiding hebben gevormd om van dat onderzoek voor zijn beslissing geen gebruik te maken, of nader onderzoek te gelasten, en tegen diens beslissing geen rechtsmiddel is aangewend.
Wat betreft de onder (iii) genoemde stelling is van belang dat uit de toelichting op het sepotbesluit blijkt dat de Officier van Justitie van mening was dat de moeder zich schuldig heeft gemaakt aan smaad door stukken te verspreiden waaruit blijkt dat de vader in aanraking is geweest met justitie of is veroordeeld in verband met zedenfeiten. Daaruit blijkt niet dat, zoals het hof heeft overwogen, het de moeder in algemene zin verboden werd haar zorgen te delen met instanties die in het bijzonder zijn belast met de bewaking van de belangen van kinderen.
4.Beslissing
19 oktober 2018.