Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
13 februari 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie door een verdachte die is veroordeeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1953, heeft geen middelen van cassatie ingediend binnen de wettelijk gestelde termijn. De Hoge Raad heeft op 13 februari 2018 geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het beroep, omdat niet is voldaan aan het vereiste van artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel vereist dat een schriftuur met middelen van cassatie door een raadsman wordt ingediend binnen de gestelde termijn. Aangezien de verdachte dit niet heeft gedaan, kan hij niet in het beroep worden ontvangen. De uitspraak is gedaan door de Hoge Raad der Nederlanden, Tweede Enkelvoudige Kamer, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier J.D.M. Hart.