ECLI:NL:HR:2018:2000

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 november 2018
Publicatiedatum
23 oktober 2018
Zaaknummer
18/00338
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Artikel 80a RO-zaken
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en poging zware mishandeling in Den Haag met opzetheling

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 18 december 2017 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1968, was betrokken bij een strafzaak waarin hij werd beschuldigd van poging doodslag en poging zware mishandeling. De feiten vonden plaats in Den Haag, waar de verdachte bij twee vrouwen de keel dichtkneep. Daarnaast was er sprake van opzetheling. De Hoge Raad heeft op 6 november 2018 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij het beroep in cassatie niet-ontvankelijk werd verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Dit oordeel werd gegeven zonder schriftelijk standpunt van de Advocaat-Generaal, zoals voorgeschreven in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De uitspraak werd gedaan door de vice-president J. de Hullu, samen met de raadsheren V. van den Brink en M.J. Borgers, in aanwezigheid van de waarnemend griffier H.J.S. Kea.

Uitspraak

6 november 2018
Strafkamer
nr. S 18/00338
IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 18 december 2017, nummer 22/005583-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.

3. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
6 november 2018.