ECLI:NL:HR:2018:2062

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 november 2018
Publicatiedatum
6 november 2018
Zaaknummer
17/03531
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen arrest Gerechtshof Den Haag inzake moord in Schiedam met falende middelen over voorbedachte raad en opzet

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 19 juli 2017 werd gewezen in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1959. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, waarbij hij werd veroordeeld voor moord in Schiedam. De verdediging, vertegenwoordigd door advocaat H. Raza, heeft middelen van cassatie voorgesteld, die aan het arrest zijn gehecht. De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en vastgesteld dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, dat bepaalt dat geen nadere motivering nodig is wanneer de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Het derde middel, dat stelt dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is overschreden, werd ook beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat, aangezien de zaak binnen zestien maanden na het instellen van het cassatieberoep werd afgedaan, de overschrijding van de inzendtermijn door het hof voldoende werd gecompenseerd. Hierdoor kon niet worden gesproken van een overschrijding van de redelijke termijn.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen op 6 november 2018. Dit arrest is gewezen door vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met raadsheren A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

6 november 2018
Strafkamer
nr. S 17/03531
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 19 juli 2017, nummer 22/000674-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft H. Raza, advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.J. Machielse heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste en het tweede middel

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het derde middel

3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Nu de Hoge Raad de zaak binnen zestien maanden na het instellen van het cassatieberoep afdoet, waardoor de overschrijding van de inzendtermijn in voldoende mate wordt gecompenseerd, kan – wat betreft de totale duur van de behandeling in cassatie – niet worden gesproken van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM.
3.3.
Het middel faalt derhalve.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.J.A. van Dorst en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
6 november 2018.