ECLI:NL:HR:2018:2142

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 november 2018
Publicatiedatum
19 november 2018
Zaaknummer
18/00634
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op woning onder klaagster ten laste van echtgenoot verdacht van verduistering en oplichting

In deze zaak gaat het om een beklagprocedure over een conservatoir beslag op de woning van klaagster, die is gelegd ten laste van haar echtgenoot, A, die verdacht wordt van verduistering en oplichting. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie over de maatstaf die moet worden toegepast bij het verzoek om teruggave van een in beslag genomen voorwerp. De rechtbank had geoordeeld dat er voldoende aanwijzingen waren dat de woning aan klaagster toebehoorde met het kennelijke doel om de uitwinning daarvan te bemoeilijken, hetgeen klaagster wist of redelijkerwijs kon vermoeden. De Hoge Raad oordeelt echter dat dit oordeel nadere motivering behoeft, omdat niet zonder meer volgt dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de woning met dat doel op naam van klaagster is gezet. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank en wijst de zaak terug voor een nieuwe behandeling.

De zaak is aanhangig gemaakt door klaagster, die bijgestaan werd door haar advocaat N. Smeets. De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking van de rechtbank. De rechtbank had het klaagschrift van klaagster, voor zover dat strekte tot opheffing van het beslag op de woning, ongegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelt dat de rechtbank niet voldoende heeft gemotiveerd waarom er voldoende aanwijzingen zouden zijn voor het doel van de beslaglegging. De zaak wordt terugverwezen naar de rechtbank Amsterdam voor een nieuwe beoordeling.

Uitspraak

20 november 2018
Strafkamer
nr. S 18/00634 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Amsterdam van 29 december 2017, nummer RK 17/6770, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1941.

1.Geding in cassatie

Het beroep - dat kennelijk niet is gericht tegen de bestreden beschikking voor zover daarbij het klaagschrift gegrond is verklaard - is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft N. Smeets, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot terugwijzing of verwijzing van de zaak als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2 Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat de Rechtbank ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd het klaagschrift, voor zover dat strekt tot opheffing van het conservatoir beslag op de woning, ongegrond heeft verklaard.
2.2.
De Rechtbank heeft het namens de klaagster ingediende klaagschrift voor zover dat strekt tot opheffing van het beslag op de in het middel bedoelde woning, ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft daartoe, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
"Inhoud van het klaagschrift
(...)
De beslagen zijn gelegd ten laste van belanghebbende. Klaagster en belanghebbende zijn gehuwd maar tussen hen bestaat sinds 1996 geen gemeenschap van goederen. Klaagster is eigenaar van voornoemde goederen en wenst deze terug te krijgen.
Met betrekking tot het registergoed geldt voorts het volgende. Een civiele wederpartij van belanghebbende, [A] c.s., heeft op 19 juli 2016 conservatoir beslag gelegd op de woning van klaagster. De Voorzieningenrechter heeft het beslag opgeheven omdat 'de grondslag voor het gelegde conservatoire beslag uitsluitend [bestaat] uit de vorderingen van [A] c.s. op [betrokkene 1] , terwijl de woning niet tot het vermogen van [betrokkene 1] behoort.'
De raadslieden van klaagster hebben in raadkamer naar aanleiding van het standpunt van het Openbaar Ministerie en ter toelichting op het klaagschrift kort samengevat het volgende aangevoerd.
(...)
Met betrekking tot de woning geldt voorts dat de bepalingen van artikel 94a Sv jo. 718 en 475 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) samen een hard juridisch beletsel vormen voor het leggen van strafvorderlijk conservatoir derdenbeslag op onroerende zaken. Bovendien is de woning al in 1996, ruim vóór enig strafbaar feit, door klaagster verkregen. De woning is destijds onder meer gefinancierd met de verkoopopbrengst van een eerdere woning, die eveneens aan klaagster toebehoorde.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft verklaard zich te verzetten tegen teruggave van het in beslag genomen registergoed aan klaagster en heeft daartoe aangevoerd dat uit het proces-verbaal bevindingen eigendom [a-straat 1] te Baarn van 8 september 2017 blijkt dat deze onroerende zaak als economisch eigendom is gaan toebehoren aan belanghebbende, verdachte in de strafzaak.
(...)
In raadkamer heeft de officier van justitie ten aanzien van het beslag op de woning nog het volgende aangevoerd.
De woning is het economisch eigendom van belanghebbende. Het doel van het beslag is het veiligstellen van vermogen van verdachte, teneinde in de strafzaak iets te hebben waarop het OM en/of de slachtoffers zich kunnen verhalen nadat een ontnemingsmaatregel en/of schadevergoedingsmaatregel is opgelegd. De woning is volledig gefinancierd door belanghebbende en hij ziet de woning blijkens de gegevens die hij opgeeft aan de belastingdienst ook als zijn eigendom.
Beoordeling
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 18 april 2017 zijn onder klaagster voornoemde voorwerpen in beslag genomen.
Het betreft conservatoir beslag ten laste van [betrokkene 1] , belanghebbende en echtgenoot van klaagster.
De belanghebbende wordt - kort gezegd - verdacht van verduistering door executeur dan wel bewindvoerder (2x), oplichting en verduistering in dienstbetrekking dan wel door de bewindvoerder. (...)
Ten aanzien van het beslag op de woning geldt het volgende.
(...)
Indien - zoals in het onderhavige geval - het klaagschrift is ingediend door een ander dan degene tegen wie het strafvorderlijk onderzoek zich richt, moet de vraag worden beantwoord of buiten redelijke twijfel is dat de klager (derde) als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt en zo ja of er voldoende aanwijzingen zijn dat het voorwerp geheel of ten dele aan de derde zijn gaan toebehoren met het kennelijke doel om de uitwinning van dat voorwerp te bemoeilijken.
De stelling van de raadslieden dat op onroerend goed geen conservatoir derdenbeslag gelegd kan worden is juist. Er is echter geen sprake is van conservatoir derdenbeslag maar van beslag op vermogen van een derde, conservatoir anderbeslag, zoals bedoeld in artikel 94a, vierde lid, Sv. Op grond van de zich thans in het dossier bevindende stukken en het verhandelde in raadkamer is de rechtbank van oordeel dat het niet is uitgesloten dat de woning destijds op naam van klaagster is gezet met het kennelijke doel om latere uitwinning te bemoeilijken of verhinderen, hetgeen klaagster wist of redelijkerwijs moest vermoeden. Anders dan de raadslieden stellen is in dat geval voor het mogen leggen van beslag op de woning niet vereist dat destijds al sprake was van reeds gepleegde misdrijven of van wederrechtelijk verkregen vermogen.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, aan belanghebbende, als verdachte, de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal opleggen en is voldoende aannemelijk dat te zijner tijd verhaal kan plaatsvinden op de woning waar het beslag op is gelegd.
Het beklag zal dan ook ongegrond worden verklaard met betrekking tot het beslag op de woning."
2.3.
Art. 94a Sv luidt:
"1. In geval van verdenking van een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen inbeslaggenomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen geldboete.
2. In geval van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen in beslag genomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een naar aanleiding van dat misdrijf op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
3. Ingeval van verdenking van een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vierde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen in beslaggenomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen maatregel als bedoeld in
artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
4. Voorwerpen die toebehoren aan een ander dan degene aan wie, in het in het eerste lid bedoelde geval, de geldboete kan worden opgelegd of degene aan wie, in het in het tweede lid bedoelde geval, het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden ontnomen, of degene aan wie, in het in het derde lid bedoelde geval, de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht kan worden opgelegd, kunnen in beslag worden genomen indien voldoende aanwijzingen bestaan dat deze voorwerpen geheel of ten dele aan die ander zijn gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning van voorwerpen te bemoeilijken of te verhinderen, en die ander dit wist of redelijkerwijze kon vermoeden.
5. In het geval, bedoeld in het vierde lid, kunnen tevens andere aan de betrokken persoon toebehorende voorwerpen in beslag worden genomen, tot ten hoogste de waarde van de in het vierde lid bedoelde voorwerpen.
6. Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten."
2.4.
Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat de rechter in een geval als het onderhavige, waarin op de voet van art. 94a Sv beslag rust op het inbeslaggenomen voorwerp en een derde in een beklagprocedure op de voet van art. 552a Sv om teruggave verzoekt, als maatstaf moet aanleggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat die derde als eigenaar van dat inbeslaggenomen voorwerp moet worden aangemerkt en daarvan in zijn beslissing blijk moet geven. Indien die derde als eigenaar wordt aangemerkt zal de rechter tevens moeten onderzoeken, en daarvan blijk moeten geven, of zich de situatie van art. 94a, vierde of vijfde lid, Sv voordoet (vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, rov. 2.15).
2.5.1.
In cassatie kan ervan worden uitgegaan dat op de voet van art. 94a Sv beslag is gelegd op de woning tot bewaring van het recht tot verhaal van een aan [betrokkene 1] op te leggen betalingsverplichting ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De Rechtbank heeft als vaststaand aangenomen dat de woning sinds 1996 - het jaar waarin de klaagster buiten gemeenschap van goederen is gehuwd met [betrokkene 1] - alleen op naam van de klaagster staat.
2.5.2.
De Rechtbank heeft blijkens de hiervoor weergegeven overwegingen kennelijk geoordeeld dat zich hier de situatie van art. 94a, vierde lid, Sv voordoet, te weten dat er voldoende aanwijzingen bestaan dat de woning aan de klaagster is gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning daarvan te bemoeilijken of te verhinderen en dat de klaagster dit wist of redelijkerwijs kon vermoeden. Dat oordeel behoeft nadere motivering, nu uit de vaststellingen van de Rechtbank en haar daarop gebaseerde oordeel dat "niet is uitgesloten dat de woning destijds op naam van de klaagster is gezet met het kennelijke doel om latere uitwinning te bemoeilijken of te verhinderen, hetgeen de klaagster wist of redelijkerwijs moest vermoeden" niet zonder meer volgt dat de in voormelde bepaling bedoelde 'voldoende aanwijzingen' bestaan. Het middel klaagt daarover terecht.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking - voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen - niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking - voor zover aan zijn oordeel onderworpen -;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift in zoverre opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 november 2018.