2.2.De Rechtbank heeft het namens de klaagster ingediende klaagschrift voor zover dat strekt tot opheffing van het beslag op de in het middel bedoelde woning, ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft daartoe, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
"Inhoud van het klaagschrift
(...)
De beslagen zijn gelegd ten laste van belanghebbende. Klaagster en belanghebbende zijn gehuwd maar tussen hen bestaat sinds 1996 geen gemeenschap van goederen. Klaagster is eigenaar van voornoemde goederen en wenst deze terug te krijgen.
Met betrekking tot het registergoed geldt voorts het volgende. Een civiele wederpartij van belanghebbende, [A] c.s., heeft op 19 juli 2016 conservatoir beslag gelegd op de woning van klaagster. De Voorzieningenrechter heeft het beslag opgeheven omdat 'de grondslag voor het gelegde conservatoire beslag uitsluitend [bestaat] uit de vorderingen van [A] c.s. op [betrokkene 1] , terwijl de woning niet tot het vermogen van [betrokkene 1] behoort.'
De raadslieden van klaagster hebben in raadkamer naar aanleiding van het standpunt van het Openbaar Ministerie en ter toelichting op het klaagschrift kort samengevat het volgende aangevoerd.
Met betrekking tot de woning geldt voorts dat de bepalingen van artikel 94a Sv jo. 718 en 475 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) samen een hard juridisch beletsel vormen voor het leggen van strafvorderlijk conservatoir derdenbeslag op onroerende zaken. Bovendien is de woning al in 1996, ruim vóór enig strafbaar feit, door klaagster verkregen. De woning is destijds onder meer gefinancierd met de verkoopopbrengst van een eerdere woning, die eveneens aan klaagster toebehoorde.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft verklaard zich te verzetten tegen teruggave van het in beslag genomen registergoed aan klaagster en heeft daartoe aangevoerd dat uit het proces-verbaal bevindingen eigendom [a-straat 1] te Baarn van 8 september 2017 blijkt dat deze onroerende zaak als economisch eigendom is gaan toebehoren aan belanghebbende, verdachte in de strafzaak.
In raadkamer heeft de officier van justitie ten aanzien van het beslag op de woning nog het volgende aangevoerd.
De woning is het economisch eigendom van belanghebbende. Het doel van het beslag is het veiligstellen van vermogen van verdachte, teneinde in de strafzaak iets te hebben waarop het OM en/of de slachtoffers zich kunnen verhalen nadat een ontnemingsmaatregel en/of schadevergoedingsmaatregel is opgelegd. De woning is volledig gefinancierd door belanghebbende en hij ziet de woning blijkens de gegevens die hij opgeeft aan de belastingdienst ook als zijn eigendom.
Beoordeling
Uit de stukken en het verhandelde in raadkamer is het volgende gebleken.
Op 18 april 2017 zijn onder klaagster voornoemde voorwerpen in beslag genomen.
Het betreft conservatoir beslag ten laste van [betrokkene 1] , belanghebbende en echtgenoot van klaagster.
De belanghebbende wordt - kort gezegd - verdacht van verduistering door executeur dan wel bewindvoerder (2x), oplichting en verduistering in dienstbetrekking dan wel door de bewindvoerder. (...)
Ten aanzien van het beslag op de woning geldt het volgende.
Indien - zoals in het onderhavige geval - het klaagschrift is ingediend door een ander dan degene tegen wie het strafvorderlijk onderzoek zich richt, moet de vraag worden beantwoord of buiten redelijke twijfel is dat de klager (derde) als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt en zo ja of er voldoende aanwijzingen zijn dat het voorwerp geheel of ten dele aan de derde zijn gaan toebehoren met het kennelijke doel om de uitwinning van dat voorwerp te bemoeilijken.
De stelling van de raadslieden dat op onroerend goed geen conservatoir derdenbeslag gelegd kan worden is juist. Er is echter geen sprake is van conservatoir derdenbeslag maar van beslag op vermogen van een derde, conservatoir anderbeslag, zoals bedoeld in artikel 94a, vierde lid, Sv. Op grond van de zich thans in het dossier bevindende stukken en het verhandelde in raadkamer is de rechtbank van oordeel dat het niet is uitgesloten dat de woning destijds op naam van klaagster is gezet met het kennelijke doel om latere uitwinning te bemoeilijken of verhinderen, hetgeen klaagster wist of redelijkerwijs moest vermoeden. Anders dan de raadslieden stellen is in dat geval voor het mogen leggen van beslag op de woning niet vereist dat destijds al sprake was van reeds gepleegde misdrijven of van wederrechtelijk verkregen vermogen.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, aan belanghebbende, als verdachte, de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht zal opleggen en is voldoende aannemelijk dat te zijner tijd verhaal kan plaatsvinden op de woning waar het beslag op is gelegd.
Het beklag zal dan ook ongegrond worden verklaard met betrekking tot het beslag op de woning."