Uitspraak
[klaagster 2], gevestigd te [plaats] .
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
20 november 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 november 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beschikking van de Rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een beklag van twee vennootschappen over beslag dat was gelegd op hun vorderingen en een auto, in het kader van een ontnemingszaak tegen een derde, A, naar aanleiding van de strafzaak ‘Rotterdamse havenaffaire’. De Rechtbank had de klaagschriften van de klagers gegrond verklaard en alle beslagen opgeheven, maar de Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank niet de juiste maatstaf heeft toegepast bij haar beoordeling. De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit een eerdere uitspraak (ECLI:NL:HR:2010:BL2823) over de maatstaf die moet worden aangelegd bij de beoordeling van een verzoek om teruggave van in beslag genomen goederen. De Hoge Raad concludeert dat de Rechtbank niet heeft aangetoond dat zij deze maatstaf heeft toegepast, waardoor de beschikking ontoereikend gemotiveerd is. De Hoge Raad vernietigt de beschikking en wijst de zaak terug naar de Rechtbank Rotterdam voor een nieuwe behandeling van de klaagschriften.