Uitspraak
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
gevestigd te Amstelveen,
gevestigd te Hilversum,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
23 november 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 november 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door een verzoeker zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland. De verzoeker had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat op 8 mei 2018 was gewezen. De zaak betreft de vraag of de schuldenaar in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, zoals bedoeld in artikel 1 lid 1 van de Faillissementswet (Fw). De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken van de rechtbank Den Haag en het gerechtshof Den Haag, die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verzoeker in het cassatiemiddel niet gegrond verklaard. De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekte tot verwerping van het cassatieberoep, en de Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd. De Hoge Raad oordeelde dat de aangevoerde klachten niet tot cassatie konden leiden en dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep van de verzoeker verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerders, Vereniging BUMA en Stichting ter Exploitatie van Naburige Rechten (SENA), zijn begroot op € 865,34 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris.