ECLI:NL:HR:2018:2258

Hoge Raad

Datum uitspraak
7 december 2018
Publicatiedatum
6 december 2018
Zaaknummer
18/00409
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over gezamenlijk gezag ouders en risico voor minderjarige

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 december 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de moeder tegen een beschikking van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de ondertoezichtstelling en het gezamenlijk gezag van ouders over hun minderjarige kind. De moeder vorderde cassatie tegen de beschikking van het hof van 26 oktober 2017, waarin het hof had geoordeeld dat er geen onaanvaardbaar risico bestond dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders. De Hoge Raad verwijst naar eerdere beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant en het gerechtshof, die relevant zijn voor de beoordeling van de zaak.

De Hoge Raad oordeelt dat de klachten die door de moeder in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat bepaalt dat de Hoge Raad niet verplicht is om nadere motivering te geven als de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De conclusie van de Advocaat-Generaal, M.L.C.C. Lückers, strekt tot verwerping van het cassatieberoep, en de Hoge Raad volgt deze conclusie.

De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de eerdere beslissingen van de lagere rechters en benadrukt het belang van de rechtszekerheid in zaken die betrekking hebben op het gezag over minderjarigen. De beschikking is openbaar uitgesproken door raadsheer M.V. Polak, en de zaak is van belang voor de rechtsontwikkeling op het gebied van het personen- en familierecht.

Uitspraak

7 december 2018
Eerste Kamer
18/00409
EV/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. S. Kousedghi.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de moeder en de vader.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de beschikking in de zaak C/02/268103/ FA RK 13-4591 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 juli 2014;
b. de beschikkingen in de zaak 200.158.119/01 van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 16 juli 2015, 24 maart 2016 en 26 oktober 2017 (verbeterd bij beschikking van 21 december 2017).
De beschikkingen van het hof zijn aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof van 26 oktober 2017 heeft de moeder beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest en het aanvullend cassatierekest zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
De vader heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van de moeder heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en C.H. Sieburgh, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
7 december 2018.