Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
27 november 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 28 februari 2018 uitspraak deed in de strafzaak tegen de verdachte. De verdachte, geboren in 1994, was betrokken bij een poging tot doodslag nabij het station in Almere, waarbij hij met een mes in de schouder van een ander stak, wat valt onder artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte zelf, maar er zijn geen middelen van cassatie ingediend. Dit betekent dat de verdachte niet door een raadsman is bijgestaan in de procedure bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad heeft beoordeeld of het beroep ontvankelijk is. Aangezien de verdachte niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend, is niet voldaan aan het vereiste van artikel 437, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Hierdoor kan de verdachte niet in het beroep worden ontvangen. De Hoge Raad heeft op 27 november 2018 besloten dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het beroep, wat betekent dat de eerdere uitspraak van het Gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is gewezen door raadsheer A.J.A. van Dorst, in aanwezigheid van waarnemend griffier E. Schnetz, en is uitgesproken tijdens een openbare terechtzitting.