ECLI:NL:HR:2018:2311

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 december 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
18/04430
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep wegens ontbreken handtekening advocaat

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 december 2018 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een cassatieberoep. De verzoeker, die woonachtig is in [woonplaats], heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een beschikking van het gerechtshof Den Haag. Het cassatierekest was niet ondertekend door een advocaat, wat in strijd is met artikel 426a lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het verzoekschrift op 9 oktober 2018 is ingediend, maar niet aan de vereisten voldeed. De verzoeker had de mogelijkheid om het verzoekschrift binnen twee weken opnieuw in te dienen, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

De Hoge Raad heeft ook gekeken naar artikel 46 lid 4 van de Wet bescherming persoonsgegevens, dat stelt dat een verzoekschrift niet door een advocaat hoeft te worden ingediend. Echter, deze bepaling is niet van toepassing op de cassatieprocedure. De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat de verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beroep, omdat het ontbreken van de handtekening van een advocaat een fundamenteel vereiste is voor de ontvankelijkheid van het cassatieberoep. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken door raadsheer M.V. Polak.

Uitspraak

14 december 2018
Eerste Kamer
18/04430
TT/AR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
t e g e n
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Utrecht,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [verzoeker] en Rabobank.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de beschikking in de zaak C/10/526990/HA RK 17-414 van de rechtbank Rotterdam van 22 december 2017;
b. de beschikking in de zaak 200.233.138/01 van het gerechtshof Den Haag van 10 juli 2018.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen de beschikking van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Rabobank heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoeker in zijn cassatieberoep.
[verzoeker] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

Het op 9 oktober 2018 ingekomen verzoekschrift is ingediend door [verzoeker] zelf en is niet, zoals vereist door art. 426a lid 1 Rv, ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Dit verzuim kan worden hersteld door hetzelfde verzoekschrift binnen twee weken na binnenkomst ter griffie van de Hoge Raad opnieuw in te dienen, maar nu ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt. Dit brengt mee dat [verzoeker] in zijn beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Weliswaar bepaalt art. 46 lid 4 Wet bescherming persoonsgegevens dat een verzoekschrift als bedoeld in dat artikel niet behoeft te worden ingediend door een advocaat, maar deze bepaling heeft geen betrekking op de procedure in cassatie. (Vgl. HR 18 juni 1999, ECLI:NL: HR:1999:ZC2947.)

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en C.E. du Perron, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
14 december 2018.