ECLI:NL:HR:2018:2369

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
20 december 2018
Zaaknummer
17/05764
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over niet-ontvankelijkheid en verzuim te beslissen in civiele zaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure waarbij eisers, [eiseres 1] en [eiser 2], in cassatie zijn gegaan tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een geschil over een landgoed dat door [verweerster] aan [eiseres 1] is verkocht. Na de verkoop ontstond er onenigheid over verschillende aspecten, waaronder een onbekende erfdienstbaarheid, de verplichtingen van [verweerster] met betrekking tot de inrichting van het landgoed, bodemverontreiniging en overdrachtsbelasting. Het hof had in zijn eindarrest [verweerster] veroordeeld tot schadevergoeding voor de erfdienstbaarheid en tot betaling van een bedrag van € 81.439,33 voor de inrichting en beplanting van het landgoed, maar had andere vorderingen van [eisers] afgewezen.

Eisers hebben in cassatie aangevoerd dat het hof heeft verzuimd te beslissen op hun vordering tot wijziging van de overeenkomst van schuldbekentenis en hypotheekstelling, alsook op hun vordering tot het betalen van een voorschot op de schadevergoeding. De Hoge Raad overweegt dat, indien een rechter verzuimt te beslissen over een onderdeel van het gevorderde, partijen de mogelijkheid hebben om de rechter te verzoeken zijn uitspraak aan te vullen, zoals vastgelegd in artikel 32 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Echter, op basis van artikel 399 Rv kan beroep in cassatie niet openstaan voor partijen die hun bezwaren kunnen herstellen door dezelfde rechter te benaderen. In dit geval was er geen aanleiding voor niet-ontvankelijkheid, omdat er andere klachten in cassatie aan de orde waren gesteld.

De Hoge Raad concludeert dat [eisers] niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun cassatieberoep en veroordeelt hen in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van [verweerster] op nihil zijn begroot. Deze uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van verzoeken tot aanvulling van uitspraken door de rechter.

Uitspraak

21 december 2018
Eerste Kamer
17/05764
TT/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. [eiseres 1] ,
gevestigd te [vestigingsplaats]
,
2. [eiser 2] ,
wonende te [woonplaats]
,
EISERS tot cassatie,
advocaat: mr. F.I. van Dorsser,
t e g e n
[verweerster] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Eiseres onder 1 zal hierna worden aangeduid als [eiseres 1] en verweerster als [verweerster] . Eisers worden gezamenlijk aangeduid als [eisers]

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. de vonnissen in de zaak 236310/HA ZA 12-802 van de rechtbank Oost-Nederland van 23 januari 2013 en van de rechtbank Gelderland van 8 januari 2014 en 30 april 2014;
b. de arresten in de zaak 200.152.614 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 januari 2015, 6 december 2016, 18 april 2017 en 12 september 2017.
Het arrest van het hof van 12 september 2017 is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof van 12 september 2017 hebben [eisers] beroep in cassatie ingesteld.
De procesinleiding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen [verweerster] is verstek verleend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.B. Rank-Berenschot strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.1. Samengevat gaat het om het volgende.
[verweerster] heeft een landgoed verkocht en geleverd aan [eiseres 1] In verband daarmee hebben [verweerster] enerzijds en [eisers] anderzijds een “overeenkomst van schuldbekentenis en hypotheekstelling” gesloten.
3.2.1
Tussen partijen is onenigheid ontstaan over, kort gezegd, (i) een aan [eisers] onbekende erfdienstbaarheid, (ii) de verplichting van [verweerster] om het landgoed in te richten en te beplanten, (iii) bodemverontreiniging, en (iv) overdrachtsbelasting.
3.2.2
Het hof heeft in zijn tussenarrest onder 1.4 de subsidiaire vorderingen van [eisers] aldus samengevat: veroordeling van [verweerster] tot het betalen van schadevergoeding, wijziging van de overeenkomst van schuldbekentenis en hypotheekstelling, en veroordeling van [verweerster] tot het betalen van een voorschot op de schadevergoeding.
3.2.3
Het hof heeft de vorderingen ter zake van bodemverontreiniging en overdrachtsbelasting afgewezen. Het heeft in zijn eindarrest [verweerster] ter zake van de erfdienstbaarheid veroordeeld tot schadevergoeding, op te maken bij staat, en ter zake van de inrichting en beplanting tot betaling van een bedrag van € 81.439,33. Het heeft het meer of anders gevorderde afgewezen.
3.3.1
Het middel klaagt dat het hof heeft verzuimd te beslissen op de vordering tot wijziging van de overeenkomst van schuldbekentenis en hypotheekstelling en op de vordering tot het betalen van een voorschot op de schadevergoeding.
3.3.2
Indien de rechter heeft verzuimd te beslissen over een onderdeel van het gevorderde of verzochte, biedt art. 32 Rv partijen de mogelijkheid de rechter te verzoeken zijn uitspraak aan te vullen. Ingevolge art. 399 Rv staat beroep in cassatie niet open voor hem die zijn bezwaren kan doen herstellen door dezelfde rechter bij wie de zaak heeft gediend. Voor niet-ontvankelijkheid op grond van art. 399 Rv bestaat geen aanleiding in het geval dat weliswaar een verzoek als bedoeld in art. 32 Rv kan worden ingediend, maar in cassatie ook andere klachten aan de orde zijn gesteld (HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:38, rov. 5.2). Dit laatste doet zich in het onderhavige geval echter niet voor.
3.3.3
Het hiervoor in 3.3.2 overwogene voert tot de slotsom dat [eisers] niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun cassatieberoep.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart [eisers] niet-ontvankelijk in hun beroep;
veroordeelt [eisers] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op nihil.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, A.H.T. Heisterkamp en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
21 december 2018.