Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Slotsom
4.Beslissing
20 februari 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 februari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van een strafzaak waarin de betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De Hoge Raad oordeelt dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, vastgesteld op € 9.002,77, onvoldoende gemotiveerd is. De betrokkene had aangevoerd dat hij slechts € 1.000 had ontvangen voor het inleveren van sieraden en munten voor anderen, en dat het overige bedrag niet aan hem toekwam. De Hoge Raad concludeert dat zonder nadere motivering niet begrijpelijk is dat de betrokkene het volledige bedrag van € 9.002,77 daadwerkelijk heeft verkregen uit het bewezenverklaarde witwassen. De uitspraak van het Gerechtshof wordt vernietigd en de zaak wordt terugverwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.
De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij de schatting van wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad stelt dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met het verweer van de betrokkene en dat de ontnemingsmaatregel niet kan worden opgelegd zonder een duidelijke onderbouwing van het bedrag dat daadwerkelijk door de betrokkene is verkregen. Dit arrest heeft implicaties voor toekomstige ontnemingsprocedures, waarbij de rechter zorgvuldig moet afwegen welke bedragen als wederrechtelijk verkregen kunnen worden aangemerkt en hoe deze bedragen zijn vastgesteld.