ECLI:NL:HR:2018:238

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 februari 2018
Publicatiedatum
20 februari 2018
Zaaknummer
15/04386
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak inzake ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit witwassen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 februari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof Den Haag. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van een strafzaak waarin de betrokkene zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De Hoge Raad oordeelt dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel, vastgesteld op € 9.002,77, onvoldoende gemotiveerd is. De betrokkene had aangevoerd dat hij slechts € 1.000 had ontvangen voor het inleveren van sieraden en munten voor anderen, en dat het overige bedrag niet aan hem toekwam. De Hoge Raad concludeert dat zonder nadere motivering niet begrijpelijk is dat de betrokkene het volledige bedrag van € 9.002,77 daadwerkelijk heeft verkregen uit het bewezenverklaarde witwassen. De uitspraak van het Gerechtshof wordt vernietigd en de zaak wordt terugverwezen naar het Gerechtshof Den Haag voor herbehandeling.

De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering bij de schatting van wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad stelt dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met het verweer van de betrokkene en dat de ontnemingsmaatregel niet kan worden opgelegd zonder een duidelijke onderbouwing van het bedrag dat daadwerkelijk door de betrokkene is verkregen. Dit arrest heeft implicaties voor toekomstige ontnemingsprocedures, waarbij de rechter zorgvuldig moet afwegen welke bedragen als wederrechtelijk verkregen kunnen worden aangemerkt en hoe deze bedragen zijn vastgesteld.

Uitspraak

20 februari 2018
Strafkamer
nr. S 15/04386 P
AJ/SK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 3 september 2015, nummer 22/003643-14, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft W.S. Korteling, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Den Haag teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer dat de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van of uit de baten van het in de strafzaak bewezenverklaarde witwassen, meermalen gepleegd, ontoereikend is gemotiveerd.
2.2.1.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de betrokkene het woord gevoerd overeenkomstig zijn overgelegde en aan het proces-verbaal gehechte pleitnotities. Deze pleitnotities houden, voor zover van belang, in:
"Witwassen
De andere verdenking tegen cliënt: witwassen van sieraden/munten ter waarde van ongeveer € 9.000. Cliënt heeft daar een en ander over verklaard in eerste aanleg. Hij leverde de voorwerpen in voor een paar jongens en kreeg daar iets voor betaald. Cliënt had een klein vermoeden dat het niet in orde was. Hij kende de jongens uit het koffiehuis. Het geld gebruikte hij om te gokken. In totaal heeft hij ongeveer 1000 euro gekregen voor zijn inleverdiensten. De jongens wachtten buiten de juwelier en vervolgens gaf cliënt het geld direct aan hen. Hieruit kan volgens de verdediging worden afgeleid dat cliënt 'redelijkerwijs moest vermoeden' dat de goederen van misdrijf afkomstig waren; dat levert volgens de verdediging schuldwitwassen op (dat is anders dan de rechtbank bewezen heeft verklaard).
(...)
Ontneming
26. Cliënt heeft sieraden en munten ingeleverd bij de juwelier. Daarvoor kreeg hij geld. Dat geld moest hij buiten direct afstaan aan de jongens voor wie hij dat deed. In ruil daarvoor kreeg hij een kleine vergoeding. Volgens cliënt heeft hij daar ongeveer 1000 euro aan overgehouden. Dat is het daadwerkelijk behaalde voordeel van cliënt. Al het andere geld was bestemd voor de andere jongens. Dat is de verklaring van cliënt en die vindt de verdediging aannemelijk.
27. Anders dan de rechtbank is de verdediging van mening dat alleen dat bedrag kan worden ontnomen. Van tevoren stond vast dat cliënt dat geld moest afstaan. Van tevoren stond vast dat hij alleen een kleine vergoeding kreeg. Dan gaat het niet om hem te plukken voor het hele bedrag. Ik verzoek om toewijzing van de vordering tot 1000 euro."
2.2.2.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 12 augustus 2014 bevestigd. De uitspraak van de Rechtbank houdt – voor zover voor de beoordeling van het middel van belang – het volgende in:
"Uit het dossier en uit zijn eigen verklaring volgt dat veroordeelde in de periode van 1 augustus tot en met 10 oktober 2013 aan een juwelier diverse sieraden en verwante goederen heeft verkocht. Uit het dossier volgt voorts dat hij hiervoor een totaalbedrag van € 9.002,77 in ontvangst heeft genomen. In het vonnis van 12 augustus 2014 in de strafzaak tegen veroordeelde heeft deze rechtbank overwogen dat voornoemde goederen middellijk of onmiddellijk uit enig misdrijf afkomstig waren.
Ter terechtzitting van 25 juli 2014 heeft veroordeelde verklaard dat hij aan de verkoop van de sieraden slechts een relatief gering bedrag heeft overgehouden. Het overgrote deel van het door hem ontvangen geld zou hij aan anderen, te weten de houders van de sieraden, hebben afgegeven.
Naar het oordeel van de rechtbank staat dit verweer, wat daar verder van zij, niet aan toewijzing van de integrale vordering in de weg. Het is immers de keuze van veroordeelde geweest om het geld aan anderen af te staan. De ontnemingsmaatregel betreft het voordeel dat door het aan de ontneming ten grondslag liggende delict is verworven; daarbij doet in beginsel niet ter zake welke bestemming dit voordeel heeft gekregen (HR 8 juli 1998, LJN ZD1199; HR 26 augustus 2003, LJN AF9695).
4. De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
4.1.
Schatting wederrechtelijk verkregen voordeel
Uitgaande van het bovenstaande maakt de rechtbank de volgende berekening:
Berekening inkomsten:
Verkoop van sieraden en verwante goederen: € 9.002,77
Berekening inkomsten:
Uit het dossier volgt niet dat veroordeelde kosten heeft gemaakt.
Bepaling wederrechtelijk verkregen voordeel:
Opbrengst: € 9.002,77
Totaal wederrechtelijk verkregen
voordeel: € 9.002,77 = € 9.002,77
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden geschat op een bedrag van € 9.002,77.
4.2
Betalingsverplichting
De rechtbank zal de veroordeelde de verplichting opleggen tot betaling van € 9.002,77 aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel."
2.2.3.
In de met deze ontnemingsprocedure verband houdende strafzaak is bewezenverklaard dat de betrokkene zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen, meermalen gepleegd. Die bewezenverklaring houdt, voor zover hier van belang, in dat de betrokkene "gouden en zilveren sieraden en munten voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen en omgezet".
2.3.
In de hiervoor onder 2.2.2 weergegeven overwegingen is tot uitdrukking gebracht dat dit witwassen ertoe heeft geleid dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen tot een geschat bedrag van € 9.002,77. Mede gelet op het door de betrokkene gevoerde verweer dat hij voor anderen sieraden en munten heeft ingeleverd en daarvoor van die anderen € 1.000,- heeft gekregen, is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk dat de betrokkene tot een bedrag van € 9.002,77 daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit baten van het bewezenverklaarde witwassen.
2.4.
Het middel slaagt in zoverre.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend, A.L.J. van Strien, J.C.A.M. Claassens en M.T. Boerlage, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 februari 2018.