Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
kantoorhoudende te Valkenswaard,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
21 december 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 december 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die volgde op een verzet van een erfgenaam tegen de uitdelingslijst van de vereffenaar van de nalatenschap van [A]. De erfgenaam, aangeduid als [verzoeker], had eerder verzet aangetekend tegen de uitdelingslijst, maar de kantonrechter had dit verzet ongegrond verklaard. De erfgenaam stelde beroep in cassatie in tegen de beschikking van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat de erfgenaam in hoger beroep niet-ontvankelijk had verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat op grond van artikel 4:218 lid 5 BW in verbinding met artikel 187 lid 1 Fw, tegen de beschikking op verzet geen hoger beroep openstond, maar alleen beroep in cassatie binnen een termijn van acht dagen.
De Hoge Raad overwoog dat de kantonrechter onderdeel uitmaakt van de rechtbank, en dat de wetgever bij de regeling van de uitdelingslijst bij de vereffening van een nalatenschap zoveel mogelijk aansluiting heeft gezocht bij de bestaande wettelijke regeling voor faillissementen. De Hoge Raad concludeerde dat de klachten van de erfgenaam niet konden leiden tot cassatie, omdat de wetgeving duidelijk was en de beroepsinstantie en beroepstermijn correct waren toegepast. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep en bevestigt de eerdere uitspraken van de lagere rechters.
Deze uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de rechtsmiddelen die openstaan voor erfgenamen in vergelijkbare situaties, en benadrukt de noodzaak om de juiste procedures te volgen bij verzet tegen uitdelingslijsten in nalatenschappen.