Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
20 november 2018.
Hoge Raad
Op 20 november 2018 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in een cassatiezaak met nummer 17/01345. De zaak betreft feitelijke leidinggeven aan bedrieglijke bankbreuk, gepleegd door een rechtspersoon. De verdachte, geboren in 1975 in de Bondsrepubliek Duitsland, had aanzienlijke bedragen buiten de failliete boedel gehouden. Dit leidde tot een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 1 maart 2017 uitspraak had gedaan in deze strafzaak. De verdediging, vertegenwoordigd door advocaat S.F.W. van 't Hullenaar, heeft een middel van cassatie voorgesteld, dat aan het arrest is gehecht.
De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering nodig was, omdat het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting. De uitspraak werd gedaan door vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.L.J. van Strien, in aanwezigheid van waarnemend griffier E. Schnetz.