Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
wonende te [woonplaats] , Zwitserland,
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
23 februari 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 februari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende huurrecht. De zaak betreft de opzegging van een huurovereenkomst voor bedrijfsruimte door de curator van een gefailleerde huurder. De centrale vraag was of deze opzegging ook geldt voor de medehuurder en of de huurders een gezamenlijke en ondeelbare vordering op de verhuurder hadden. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de kantonrechter te Roermond en een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De eiser heeft beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, waarbij de verweerders hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekte eveneens tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten in het middel niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze geen nadere motivering behoeven en niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt de eiser in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 856,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.