ECLI:NL:HR:2018:285

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 februari 2018
Publicatiedatum
23 februari 2018
Zaaknummer
17/00044
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurrecht en opzegging huurovereenkomst door curator; medehuurder en gezamenlijke vordering

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 februari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende huurrecht. De zaak betreft de opzegging van een huurovereenkomst voor bedrijfsruimte door de curator van een gefailleerde huurder. De centrale vraag was of deze opzegging ook geldt voor de medehuurder en of de huurders een gezamenlijke en ondeelbare vordering op de verhuurder hadden. De Hoge Raad verwijst naar eerdere vonnissen van de kantonrechter te Roermond en een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De eiser heeft beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het hof, waarbij de verweerders hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De conclusie van de Advocaat-Generaal strekte eveneens tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad oordeelt dat de klachten in het middel niet tot cassatie kunnen leiden, omdat deze geen nadere motivering behoeven en niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en veroordeelt de eiser in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op € 856,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.

Uitspraak

23 februari 2018
Eerste Kamer
17/00044
TT/AR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
EISER tot cassatie,
advocaten: mr. A.H. Vermeulen en mr. A.H.H. Conradi-Vermeulen,
t e g e n
1. [verweerder 1] ,
wonende te [woonplaats] , Zwitserland,
2. [verweerster 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. J.H.M. van Swaaij.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en [verweerder] c.s.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 2634515\CV EXPL 13-13695 van de kantonrechter te Roermond van 26 maart 2014 en 22 april 2015;
b. het arrest in de zaak 200.174.412/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 27 september 2016.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerder] c.s. hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor [verweerder] c.s. toegelicht door hun advocaat en mede door mr. J.M. Moorman.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.H. Wissink strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
Mr. A.H. Vermeulen heeft bij brief van 4 januari 2018 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerder] c.s. begroot op € 856,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-presidentE.J. Numann als voorzitter en de raadsheren G. Snijders, T.H. Tanja-van den Broek, M.J. Kroeze en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op
23 februari 2018.