Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
9 januari 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 januari 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van het laten staan van een motorrijtuig op de weg en het daarmee rijden, terwijl er een teken was aangebracht dat de herkenning van het kenteken bemoeilijkte, in strijd met artikel 41 van de Wegenverkeerswet 1994. De tenlastelegging omvatte meerdere incidenten tussen 24 juni 2012 en 12 februari 2013 in het arrondissement Midden-Nederland, waarbij de verdachte op verschillende data in Harmelen en Breukelen werd beschuldigd van deze overtredingen.
De Hoge Raad oordeelde dat de bewezenverklaring niet voldeed aan de vereisten van artikel 41, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994, dat vereist dat de verdachte als eigenaar, houder of bestuurder 'wist of redelijkerwijze kon vermoeden' dat er een teken was aangebracht. Aangezien dit bestanddeel ontbrak in zowel de tenlastelegging als de bewezenverklaring, heeft het Hof het bewezenverklaarde ten onrechte gekwalificeerd als een overtreding van artikel 41, lid 1, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd.
De Hoge Raad vernietigde de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de beslissingen over de tenlastelegging en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling van het hoger beroep. Het beroep werd voor het overige verworpen.