ECLI:NL:HR:2018:340

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 maart 2018
Publicatiedatum
14 maart 2018
Zaaknummer
16/05307
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partiële vernietiging van een arrest van het Gerechtshof Amsterdam inzake openlijke geweldpleging en noodweerexces

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 maart 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft openlijke geweldpleging, gepleegd op 14 februari 2014 te Amsterdam, waarbij de verdachte betrokken was in een vechtpartij. De verdachte had een beroep gedaan op noodweerexces, maar het Hof oordeelde dat de noodweersituatie ten einde was op het moment dat de verdachte wegliep van de vechtpartij en later terugkeerde. De Hoge Raad herhaalt in zijn uitspraak de vooropstelling uit een eerdere zaak (ECLI:NL:HR:2016:456) en oordeelt dat het Hof heeft miskend dat een beroep op noodweerexces ook mogelijk is nadat een noodweersituatie is beëindigd. De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak gedeeltelijk en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling van het hoger beroep.

Uitspraak

13 maart 2018
Strafkamer
nr. S 16/05307
MAA/DAZ
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 15 september 2016, nummer 23/004934-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990.

1.Geding in cassatie

Het beroep - dat blijkens de daarvan opgemaakte akte niet is gericht tegen de gegeven vrijspraken van het in de zaak A onder 1 en 3 en in de zaak B tenlastegelegde - is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak – voor zover aan het oordeel van de Hoge Raad onderworpen – en tot terugwijzing casu quo verwijzing van de zaak, teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De raadsvrouwe heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt over de verwerping door het Hof van het beroep op noodweerexces ter zake van het in zaak A onder 2 tenlastegelegde.
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is in zaak A onder 2 bewezenverklaard dat:
"hij op 14 februari 2014 te Amsterdam met anderen, op of aan de openbare weg, de Pretoriusstraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [betrokkene 1] , welk geweld bestond uit het meermalen slaan van voornoemde [betrokkene 1] ."
3.2.2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt – voor zover in cassatie van belang – in:
"42. Voor zover overwogen zou worden dat cliënt zich wel schuldig heeft gemaakt aan de openlijke geweldpleging (...), wordt opgemerkt dat cliënt op harde en zeer beangstigende wijze is aangevallen. Uit verscheidene verklaringen valt op te maken dat er herhaaldelijk pepperspray is gespoten en dat hij dusdanig hard in het gezicht wordt geslagen dat hij bijna het bewustzijn verliest.
43. Dat betreft, hoe je het ook wendt of keert, een ernstige, ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van zijn lijf. Voor zover uw hof bepaalde geweldshandelingen bewezen verklaart wordt opgemerkt dat sprake was van een noodweersituatie waartegen cliënt zich mocht verdedigen. Gelet op de heftige en zeer beangstigende aanval mag er van uit gegaan worden dat dit een hevige gemoedsbeweging zal moeten veroorzaken als gevolg waarvan de grenzen van een noodzakelijke verdediging mogelijk zijn overschreden. Derhalve wordt uw hof verzocht om - voor zover u daartoe komt - subsidiair de situatie te beoordelen naar de maatstaven van noodweer(-exces) en daartoe cliënt te ontslaan van rechtsvervolging.
44. De weerlegging van het verweer door de rechtbank is in strijd met het recht. (...)
Uit de bewijsmiddelen blijkt onomstotelijk van een primaire aanval door de broers [betrokkene 1 en 4] , twee maal een harde vuistslag in het gezicht, het gebruik van pepperspray. Dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanval waartegen een ieder zich zou mogen verdedigen is niet slechts aannemelijk maar staat wat de verdediging betreft gewoonweg vast. Dan zou de proportionaliteit natuurlijk ter discussie staan. Daartoe is een beroep op noodweer-exces gedaan."
3.2.3.
Het Hof heeft het aangevoerde als volgt verworpen:
"Het hof kan niet met voldoende nauwkeurigheid vaststellen wat er precies is gebeurd tijdens de confrontatie tussen enerzijds de verdachte, [betrokkene 2] (de Hoge Raad begrijpt: [betrokkene 2] ) en [betrokkene 3] en anderzijds [betrokkene 4] en [betrokkene 1] . Dat is niet alleen zo met betrekking tot het vaststellen van de hoedanigheid van de schutter, maar ook met betrekking tot de geweldshandelingen die over en weer zijn verricht en in welke volgorde deze zijn verricht.
Vast staat wel, dat [betrokkene 1] op enig moment met pepperspray heeft gespoten waarbij anderen, onder wie de verdachte, in het gezicht zijn geraakt en dat [betrokkene 4] de verdachte in zijn gezicht heeft geslagen. Ten aanzien van dit deel van de confrontatie kan het hof niet vaststellen of voor de verdachte een noodweersituatie bestond. Voor zover hiervan al sprake was, had hij de mogelijkheid om zich hiervan te verwijderen, hetgeen hij ook heeft gedaan. Op de camerabeelden is te zien dat de verdachte wegliep van de vechtpartij in de richting van het Steve Bikoplein en zich enkele ogenblikken later omdraaide en naar de plek van de vechtpartij toe rende. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte dit bevestigd: "Ik liep terug omdat ik wat terug wilde doen. Ik ging met [betrokkene 1] doorvechten, omdat ik ook ben geslagen. Ik heb met mijn handen in zijn gezicht geslagen."
De verdachte heeft de aanval gezocht, door bewust terug te gaan naar het gevecht met de bedoeling met [betrokkene 1] te vechten, wat hij ook heeft gedaan. Het hof constateert dat op dat moment geen sprake was van noodweer. Nu geen sprake is geweest van een noodweersituatie, faalt het beroep op noodweerexces evenzeer. De verweren op dit onderdeel worden dan ook verworpen."
3.3.
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Voor noodweerexces geldt dat van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging slechts sprake kan zijn indien:
a. de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden was, dan wel indien
b. op het tijdstip van de hem verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar was beëindigd en de noodzaak tot verdediging er dus wel was geweest (maar niet meer bestond), doch zijn gedraging niettemin het onmiddellijk gevolg was van een hevige gemoedsbeweging die was veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding. (Vgl. HR 22 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:456, NJ 2016/316.)
3.4.
Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat de mogelijk eerdere noodweersituatie in elk geval ten einde was op het moment dat de verdachte wegliep en na enkele ogenblikken terugkeerde naar de vechtpartij en dat de verdachte reeds daarom ten aanzien van de toen door hem gepleegde geweldshandelingen geen beroep toekomt op noodweerexces. Door aldus te oordelen heeft het Hof miskend dat, naar hiervoor onder 3.3. is vooropgesteld, een beroep op noodweerexces ook nog mogelijk is nadat een noodweersituatie is beëindigd.
3.5.
Het middel is terecht voorgesteld.

4.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak – voor zover aan zijn oordeel onderworpen – ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee als volgt moet worden beslist.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak doch uitsluitend voor zover het betreft 's Hofs beslissingen ter zake van het in zaak A onder 2 tenlastegelegde;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep in zoverre opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
13 maart 2018.