Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Centrale Raad van Beroepvan 22 december 2017, nr. 15/4472 AOW, betreffende een besluit van de Sociale verzekeringsbank ingevolge de Algemene Ouderdomswet.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 maart 2018 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van een belanghebbende tegen een beslissing van de Centrale Raad van Beroep. De zaak betreft een beroep tegen een uitspraak van 22 december 2017, nr. 15/4472 AOW, die betrekking had op een besluit van de Sociale verzekeringsbank ingevolge de Algemene Ouderdomswet. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die door de belanghebbende zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te hebben de Procureur‑Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is openbaar gedaan en is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.