Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
20 maart 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 8 april 2016, betreffende een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De betrokkene, geboren in 1958, heeft het beroep ingesteld met bijstand van zijn advocaten R. van Leusden en C. Grijsen. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft op 20 maart 2018 geoordeeld dat het middel niet tot cassatie kan leiden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat inhoudt dat er geen nadere motivering nodig is, omdat het middel geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen, en het arrest is uitgesproken door vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren A.L.J. van Strien en J.C.A.M. Claassens, in aanwezigheid van waarnemend griffier A. El Mokhtari.