Uitspraak
1.Geding in cassatie
3.Slotsom
4.Beslissing
20 maart 2018.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatie van het Openbaar Ministerie tegen een beschikking van de Rechtbank Limburg, waarin de rechtbank had besloten tot teruggave van een inbeslaggenomen personenauto aan de klager. De auto, een Audi A3, was in beslag genomen op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering, omdat er gestolen onderdelen in de auto waren aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat het hoogst onwaarschijnlijk was dat de later oordelende rechter de auto aan het verkeer zou onttrekken of verbeurd zou verklaren, en verklaarde het klaagschrift van de klager gegrond.
De Hoge Raad herhaalt de maatstaf voor de beoordeling van een klaagschrift gericht tegen een beslag op grond van artikel 94 Sv. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van de rechtbank, dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de auto in zijn geheel aan het verkeer onttrokken zal worden, ontoereikend gemotiveerd is. De Hoge Raad wijst erop dat de officier van justitie in raadkamer had aangegeven dat de auto, gezien de gestolen onderdelen, mogelijk verbeurd verklaard zou worden. Dit maakt de motivering van de rechtbank onvoldoende. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank en wijst de zaak terug naar de Rechtbank Limburg voor een nieuwe behandeling.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechtbank bij beslissingen over de teruggave van inbeslaggenomen goederen, vooral wanneer er sprake is van gestolen onderdelen. De Hoge Raad stelt dat de belangen van de strafvordering in dit geval niet zijn afgewogen op een manier die recht doet aan de feiten en omstandigheden van de zaak.