ECLI:NL:HR:2018:397

Hoge Raad

Datum uitspraak
20 maart 2018
Publicatiedatum
20 maart 2018
Zaaknummer
17/00483
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over teruggave van inbeslaggenomen personenauto met gestolen onderdelen

In deze zaak gaat het om een cassatie van het Openbaar Ministerie tegen een beschikking van de Rechtbank Limburg, waarin de rechtbank had besloten tot teruggave van een inbeslaggenomen personenauto aan de klager. De auto, een Audi A3, was in beslag genomen op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering, omdat er gestolen onderdelen in de auto waren aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat het hoogst onwaarschijnlijk was dat de later oordelende rechter de auto aan het verkeer zou onttrekken of verbeurd zou verklaren, en verklaarde het klaagschrift van de klager gegrond.

De Hoge Raad herhaalt de maatstaf voor de beoordeling van een klaagschrift gericht tegen een beslag op grond van artikel 94 Sv. De Hoge Raad oordeelt dat het oordeel van de rechtbank, dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de auto in zijn geheel aan het verkeer onttrokken zal worden, ontoereikend gemotiveerd is. De Hoge Raad wijst erop dat de officier van justitie in raadkamer had aangegeven dat de auto, gezien de gestolen onderdelen, mogelijk verbeurd verklaard zou worden. Dit maakt de motivering van de rechtbank onvoldoende. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de rechtbank en wijst de zaak terug naar de Rechtbank Limburg voor een nieuwe behandeling.

Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechtbank bij beslissingen over de teruggave van inbeslaggenomen goederen, vooral wanneer er sprake is van gestolen onderdelen. De Hoge Raad stelt dat de belangen van de strafvordering in dit geval niet zijn afgewogen op een manier die recht doet aan de feiten en omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

20 maart 2018
Strafkamer
nr. S 17/00483 B
FWA/MM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 13 december 2016, nummer RK 16/2357, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door het Openbaar Ministerie. Het heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot terugwijzen of verwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2 Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat de Rechtbank ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, de teruggave van de personenauto heeft gelast.
2.2.1.
Het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer houdt onder meer het volgende in:
"De officier van justitie brengt naar voren - zakelijk weergegeven -:
Bij de stukken bevindt zich een TCI verbaal inhoudende dat klager in het bezit is van een Audi. Hij heeft met deze Audi een zware aanrijding gehad in Heerlen. De Audi werd total loss verklaard. Klager rijdt weer rond in een soortgelijke auto. De auto zou in Aken zijn gestolen en vervolgens zijn omgebouwd. Hij rijdt rond met het originele kenteken. Bij de stukken bevindt zich ook een proces-verbaal forensisch onderzoek. Hierin wordt gerelateerd dat er 19 oktober 2016 gestolen onderdelen in de inbeslaggenomen auto zijn opgenomen. In dit proces-verbaal wordt eveneens gerelateerd van welke gestolen auto's de onderdelen afkomstig zijn. Ik leg voornoemde processen-verbaal over.
(...)
Het TCI-verbaal komt niet overeen met hetgeen er technisch is vastgesteld. Het TCI-verbaal zit in de richting van het technisch verbaal. Het vinnummer [001] komt overeen met de identiteit die bij het kenteken behoort. Niet de auto zelf, maar wezenlijke onderdelen van de auto zijn van diefstal afkomstig. Het betreft een dubieus voertuig. Dat de stukken de raadsman overvallen, begrijp ik. Dat is niet goed gegaan. De bevindingen zijn van eind september 2016 net als de TCI-melding. Ik bied daar mijn excuses voor aan. Grote onderdelen van de auto met het kenteken [AA-00-AA] zijn afkomstig van auto's die zijn ontvreemd. Die ontvreemde auto's hebben dezelfde kleurstelling. Ik vraag me af of deze auto's niet zijn ontvreemd in Aken vanwege de onderdelen. Dat moet nog blijken. Er zijn verschillende vinnummers in de auto te zien. De officier van justitie zal onttrekking aan het verkeer dan wel verbeurdverklaring vorderen."
2.2.2.
De Rechtbank heeft het klaagschrift, strekkende tot teruggave van de onder klager inbeslaggenomen personenauto, merk Audi, type A3, kenteken [AA-00-AA], gegrond verklaard. De Rechtbank heeft daartoe overwogen:
"3. Het standpunt van de klager
De auto is niet omgekat. De auto is eerder onderzocht door justitie bij gelegenheid van eerdere inbeslagname d.d. 30 maart 2016. Daarna is de auto vrijgegeven. De klager heeft de auto met zelf bestelde materialen laten herstellen. In de raadkamer heeft de raadsman in aanvulling daarop naar voren gebracht dat de TCI-melding niet overeenkomt met de bevindingen van het technisch onderzoek. De raadsman handhaaft zijn standpunt dat de auto niet is omgekat. Er is geen enkel strafvorderlijk belang dat het voortduren van het beslag rechtvaardigt c.q. dat het mogelijk zou maken dat de officier van justitie de auto laat vernietigen.
4. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat nu er in de auto, blijkens het technisch onderzoek, verschillende vin-nummers te zien zijn en forse onderdelen afkomstig zijn van gestolen Audi's de inbeslaggenomen auto verbeurd zal worden verklaard dan wel zal worden onttrokken aan het verkeer.
(...)
5.3
De inhoudelijke beoordeling
De rechtbank is aan de hand van de hem ter beschikking staande gegevens nagegaan of een ander dan de klager als belanghebbende moet worden aangemerkt.
Hiervan is de rechtbank niet gebleken.
In dit geval is er sprake van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering gelegd beslag en dient de rechtbank
a) te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b) de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de klager (zijnde de beslagene), tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. In dit laatste geval moet het klaagschrift van de klager ongegrond worden verklaard.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave, indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door voornoemd artikel 94 beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave, indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.
Gelet op de hierboven vastgestelde feiten, is de rechtbank van oordeel dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag niet (meer) vordert. Ook al blijkt uit het technisch onderzoek dat de auto gestolen onderdelen bevat er kan niet gesteld worden dat de auto is omgekat. Uit een door de officier van justitie overgelegd proces-verbaal blijkt dat het vin-nummer is aangebracht op de hiervoor door de fabrikant bepaalde plaats. In dit verband wordt de conclusie getrokken dat de identiteit van het voertuig met zekerheid kan worden vastgesteld. Wel bevinden zich gestolen onderdelen aan het voertuig. Deze onderdelen kunnen echter niet uit de auto gepakt worden maar zijn hiermee verbonden. Zij zijn door natrekking bestanddelen van de auto geworden. Aangezien de identiteit van het voertuig is vastgesteld is er geen reden om tot verbeurdverklaring dan wel onttrekking over te gaan. Dit geldt niet alleen voor de hoofdzaak, de carrosserie, maar ook voor de gestolen onderdelen. De rechtbank zal het beklag dan ook gegrond verklaren en een daarmee overeenkomende last geven."
2.3.
Bij de beoordeling van een klaagschrift van de beslagene gericht tegen een op de voet van art. 94 Sv gelegd beslag dient de rechter a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer het inbeslaggenomen voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen - ook in een zaak betreffende een ander dan de klager - of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in art. 36b, eerste lid onder 4°, Sr in verbinding met art. 552f Sv.
2.4.
Het oordeel van de Rechtbank dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de later oordelende rechter de personenauto (in zijn geheel) aan het verkeer onttrokken dan wel verbeurd zal verklaren, is, mede gelet op hetgeen in raadkamer door de Officier van Justitie naar voren is gebracht, ontoereikend gemotiveerd.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Slotsom

Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier A. El Mokhtari, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
20 maart 2018.