ECLI:NL:HR:2018:524

Hoge Raad

Datum uitspraak
6 april 2018
Publicatiedatum
5 april 2018
Zaaknummer
17/05731
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet tijdige betaling van griffierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 april 2018 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 september 2017. Het ging om navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2010 en 2011, alsook om een aanslag voor het jaar 2012. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat belanghebbende niet tijdig het verschuldigde griffierecht had betaald. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 18 januari 2018 gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en een termijn van vier weken gesteld. Aangezien het griffierecht niet binnen deze termijn was voldaan, heeft de griffier belanghebbende op 21 februari 2018 de gelegenheid gegeven om te verklaren waarom de betaling niet tijdig had plaatsgevonden. De door belanghebbende aangevoerde redenen werden door de Hoge Raad niet als voldoende geacht om het verzuim te rechtvaardigen.

Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 124 wordt door de griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende teruggegeven. Deze uitspraak benadrukt het belang van tijdige betaling van griffierechten in cassatieprocedures.

Uitspraak

6 april 2018
Nr. 17/05731
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 26 september 2017, nrs. 16/01252, 16/01253 en 16/01254, betreffende de aan belanghebbende over de jaren 2010 en 2011 opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente, alsmede de voor het jaar 2012 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 18 januari 2018, die volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL is afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres, gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling een termijn van vier weken gesteld. Het griffierecht is niet binnen de gestelde termijn voldaan.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 21 februari 2018 in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Hetgeen belanghebbende in zijn brief van 2 maart 2018 aanvoert, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Het beroep in cassatie moet op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 6 april 2018.
Het door belanghebbende als griffierecht betaalde bedrag van € 124 wordt door de griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende teruggegeven.