In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 april 2018 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van [X1] en [X2] tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 6 december 2017. Het beroep in cassatie was ingesteld tegen de aanslagen in de inkomstenbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikkingen. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld en vastgesteld dat de indiener van het beroepschrift niet heeft voldaan aan het verzoek om een bewijsstuk van de volmacht over te leggen. Dit verzoek was gedaan in een aangetekende brief van 24 januari 2018, die op het opgegeven postbusadres was afgeleverd. Aangezien de indiener in gebreke is gebleven, concludeert de Hoge Raad dat het beroep in cassatie onbevoegdelijk is ingesteld. Hierdoor verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk. De Hoge Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, en is openbaar uitgesproken op 6 april 2018.