In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 april 2018 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting die aan belanghebbende was opgelegd door de gemeente Amsterdam. De Rechtbank had eerder op 29 juni 2017 uitspraak gedaan in deze kwestie, en op 10 november 2017 werd het verzet van belanghebbende tegen deze uitspraak behandeld. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die door de belanghebbende zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep, dan wel dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na gehoord te zijn door de Procureur‑Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, en is openbaar uitgesproken op 6 april 2018.